Een half jaar na de verschijning van mijn vorige boek belde de uitgever. Kruip nooit achter een geranium was een bestseller geworden, of ik wilde nadenken over een volgend boek. Het was een beetje alsof je man een half jaar na de bevalling vraagt: ‘De baby is zo geslaagd, zullen we er meteen weer één maken?’
Ik was er zacht gezegd nog niet helemaal aan toe. Maar zoals dat gaat bij zaadjes die geplant worden, het idee ging toch groeien in mijn hoofd. Mijn eerste boek was een persoonlijke zoektocht naar ouder worden, waar zou mijn persoonlijke zoektocht in mijn tweede boek toe kunnen leiden? Op welke levensvragen wilde ik antwoord hebben? Ik hoefde niet lang na te denken. Er is een thema dat me mijn hele leven al even fascineert als beangstigt; de dood.
Mijn beide ouders zijn overleden aan darmkanker. Mijn vader toen ik 28 was. Vlak na zijn 60ste verjaardag werd de kanker bij hem geconstateerd, out of the blue. Het hele proces, van diagnose tot overlijden, heeft precies zes weken geduurd. Hij veranderde van een grote stoere energieke man in een skelet van vijfenvijftig kilo. Hij kon het niet bevatten, kon er niet over praten en overleed volkomen in paniek. Machteloos stond ik naast zijn sterf bed, zonder dat we afscheid konden nemen. Jarenlang heb ik last gehad van nachtmerries en paniekaanvallen.
Mijn moeder kreeg zeven jaar geleden, op haar 71ste, te horen dat ze ook darmkanker had. Zij besloot zich niet te laten behandelen en van het leven te genieten zo lang ze zich goed voelde. Ze nodigde elke dag vrienden, familie en buren uit voor het borreluur en praatte frank en vrij over haar ziekte, de dood en haar keuze om door middel van euthanasie te overlijden.
Na vier maanden kreeg ze last van haar buik die steeds dikker werd en besloot dat het genoeg was geweest. Ze plande met haar huisarts de euthanasie. De laatste week was ik elke avond bij haar.
‘Het monster van angst, rouw en berouw kwam niet’
We voerden veel gesprekken waarbij ze terugblikte op haar leven. Soms huilden we eventjes, vaker lachten we uitbundig. Ze was niet bang om dood te gaan, ze was dankbaar voor het mooie leven dat ze had gehad. Toen ze was overleden, vroeg ik me af wanneer de klap zou komen. Het monster van angst, rouw en berouw. Maar dat kwam niet. Ik miste haar ontzettend maar ik kon terugblikken op een intieme en intense periode van afscheid.
Ik realiseerde me dat de manier waarop mijn ouders waren overleden van grote invloed is geweest op mijn rouw.
De dood van mijn vader heeft me onbeschrijfelijk veel pijn gedaan, terwijl ik met veel dankbaarheid terugkijk op de dood van mijn moeder. Waarom kan de een het levenseinde tot het laatst niet accepteren en kan de ander zich prima verhouden tot de dood? En hoe doe je dat, je verhouden tot de dood? Is iedereen daartoe in staat? Is sterven een kwestie van karakter? Of zijn andere factoren bepalend voor de manier waarop je omgaat met je naderende einde? De aard van je ziekte, religie, levensfase, de behandelende artsen?
Ik belde mijn uitgever om te zeggen dat ik graag een tweede boek wilde schrijven en dat ik ook wist waarover. Een week later legde ik haar bij mij thuis uit dat ik wilde onderzoeken hoe mensen omgaan met hun dood als ze te horen hebben gekregen dat ze ongeneeslijk ziek zijn. Terwijl ik onze wijntjes bijschonk, kwamen de verhalen. Verhalen over mooie en akelige sterfbedden, we kenden ze allebei. We kwamen tot de conclusie dat we niet wisten hoe we het zelf zouden doen als onze tijd daar is.
Op verreweg de meeste zaken in het leven kun je je voorbereiden, je kunt oefenen, fouten maken en er beter in worden. Sterven doe je maar één keer, er is maar één examen. Hoe kun je je erop voorbereiden? En hoe laat je je nabestaanden zo goed mogelijk achter? Eind februari, precies twee jaar na mijn eerste, verscheen mijn tweede boek Je kunt het maar één keer doen. Mijn drie dochters zijn binnen drie weken tijd jarig, met exact twee jaar ertussen. Een boek is kennelijk toch zoiets als een baby.