IJdel ‘Dit interview, deze fotosessie is een verschrikkelijke vorm van ijdelheid. Maar ik krijg ook steeds meer het idee: lekker belangrijk hoor, allemaal. Kijk, als ik een nieuw programma moet promoten, prima, dan heb je een reden. Maar dit, dit interview, mooie foto’s – het is alleen maar ijdelheid. Zullen we beginnen?’
Groot-Ammers ‘Daar ben ik opgegroeid. Veilig, heel veilig. Ik heb een heel zorgeloze jeugd gehad. Weilanden, sloten, molens. Iedere winter ijs; achter ons huis waren bevroren sloten; schaatsen, koek & zopie... En ’s zomers met mijn vader op de tractor. Maar zo kijk ik er nu op terug. Als kind ben je je er niet van bewust want je kent niet anders dan Groot-Ammers. Het was mijn wereld, heel vanzelfsprekend.’
Geloof ‘Groot-Ammers ligt in de Alblasserwaard, het raakt aan de bible belt. Maar wij waren thuis niet gereformeerd maar Nederlands hervormd. Heel normaal, geen orthodoxe toestanden. Ik vind het fijn dat ik geloof van huis uit heb meegekregen. Religie zit overal in – in literatuur, muziek, spreuken. Het kan mensen bevrijden en het kan mensen knechten, daarin heb je zelf een keuze. Ik heb gekozen: ik geloof niet meer. Althans niet zoals ik dat als kind deed, zoals je in Sinterklaas gelooft. Er was geen twijfel dat God Here Jezus en de Heilige Geest bestonden; dat werd gezegd en als kind stel je daarover geen vragen. Pas later ben ik gaan denken: jongens, dat kan toch helemaal niet? Toen viel ik van mijn geloof. En weer veel later besefte ik dat het helemaal niet uitmaakt of het waar is of niet. Waarheid bestaat sowieso niet. Het gaat erom of het voor jou persoonlijk een waarheid is. Toen ik niet meer hoefde te geloven, viel er een last van mijn schouders. Dat ja-maar ja-maar begon in mijn puberteit. Ik luisterde naar de liedjes van Robert Long. Jezus redt, alle mensen opgelet, Jezus redt, Jezus redt, enkel door gebed. Blasfemisch! Ik dacht: zo hé, wat een boude uitspraken. Het album Vroeger of Later is echt mijn eerste blik op de wereld geweest, het eerste raam dat openging.’
‘Een psychiatrische stoornis is lijden met een grote L. Ik begreep voor het eerst wat het is om zo te zijn’
Ouders ‘Ik ben enig kind. Mijn vader was begrafenisondernemer. Ideaal beroep hè: altijd werk. Hij had een bedrijf aan huis, maar indruk maakte dat niet op me. Alweer: als kind weet je niet beter. Mijn vader was weliswaar hervormd en begrafenisondernemer maar hij was absoluut geen calvinist. Welnee. Hij hield van gezelligheid, van een borreltje en van goed eten. En van regelmaat, heel erg van regelmaat. Hij is niet voor niks 93 geworden. Ha! Mijn moeder was huisvrouw en hielp mijn vader in het bedrijf. Haar wereld was niet zo groot. Doordat ik wegging werd haar wereld nog ietsje kleiner. Mijn ouders waren allerminst streng. Ik was de enige van al mijn vriendinnen die op zondag naar het zwembad mocht. Heb ik één keer gedaan, want er was geen pest aan natuurlijk, zo in je eentje.’
Ambities ‘Had ik niet. Helemaal niet. Ik had geen idee wat ik wilde worden. Ja, als kind wilde ik de assistente van Captain Kirk worden, planeten ontdekken. Ik wist wel dat dat toen niet bestond maar ik dacht: tegen de tijd dat ik volwassen ben kan dat wel. Typisch dat ik assistente wilde worden en niet de kapitein zelf. Ik leefde echt bij de dag, in het hier en nu, ik dacht nooit over later na. Maar ik weet nog wel dat mijn tante uit Canada – het zusje van mijn moeder – overkwam en mij een boek gaf. Het was van Marilyn French: een feministische roman. Nou zeg, wow! Het hele dak ging eraf! Je kunt als getrouwde vrouw helemaal voor jezelf kiezen en een onafhankelijk leven leiden. Héél interessant. Ik was zestien. Een openbaring. Ik dacht: ik wil hier weg. Ik was een provinciemeisje; Amsterdam vond ik te groot, ik dacht dat ik dat niet aankon. Maar Utrecht, een half uur rijden, ja, dat was haalbaar. Ik wilde per se weg. Want – niets ten nadele van het dorp hoor – ik wilde later niet met vier kinderen in een bloemetjesjurk en twee boodschappentassen aan m’n armen bij de buurvrouw op de koffie. Ik wist niet wat ik wel wilde, maar wel wat ik niet wilde: daar, in het dorp, blijven.’
‘We zijn allemaal zo geldgedreven, dat wordt echt onze ondergang’
Utrecht ‘Ik had geen énkel idee wat ik wilde worden. Ik had geen uitgesproken talenten en al helemaal geen plan, laat staan grote ambities. Er was iets nieuws: Europese studies. Die studie bestond uit twee talen, geschiedenis en rechten. Hartstikke leuk pakket, harstikke alfa. Ik dacht: ga ik doen! Ik zag het vooral als dé kans om op kamers te gaan, hoewel dat helemaal niet nodig was, want ik had makkelijk elke dag op en neer gekund – maar zoals ik al zei: ik moest echt weg uit ons dorp. Als je niet precies weet waar je heen wilt, kan er van alles op je weg komen. Als je redeneert: ik ga dit studeren en dan word ik dat en dan neem ik een volgende stap in mijn carrière... dan leg je je zo vast in een kader. Die studie, ach, het stelde niet zoveel voor. Uiteindelijk kwam ik bij Veronica terecht en kwam ik op tv en... nou ja, het overkwam me allemaal. Nog steeds eigenlijk. Het kwam en komt me aanwaaien. Althans, zo lijkt het misschien. Ik heb natuurlijk ook keuzes moeten maken en risico’s moeten nemen. En ik heb altijd hard gewerkt. Maar het grote geluk is datgene te vinden wat bij je past; dat geluk heb ik gehad. Ik ben nooit geïnteresseerd geweest in carrière, in geld, in status. Ik kan mensen ook niet genoeg benadrukken: ga niet voor het geld! Ga niet voor de carrière! Ga niet voor de status! We zijn allemaal zo geldgedreven, dat wordt echt onze ondergang. Echt heel, héél naar. Ja, ik ben bang voor het hier en nu en wat er allemaal gaande is in de wereld. Ik ben wat dat betreft niet zo optimistisch.’
De dood ‘Dochter van een begrafenisondernemer, alweer: als kind weet je niet beter. Ik was als kind echt niet met de dood bezig, welnee. Ik ben er pas anders tegenaan gaan kijken toen mijn moeder stierf en ik een paar jaar geleden Liefde voor later ging maken. En, vooral, toen ik bewust werd van mijn eigen sterfelijkheid. De dood hoort zó bij het leven. Het is goed als er een keer een einde aan komt, het hoort er allemaal bij. Je moet het niet wegstoppen. Wat wel heel erg wordt gedaan.’
Roem ‘Weet je wanneer ik daar last van heb? Als mensen om me heen er last van hebben – vooral mijn kinderen. Ik vind het helemaal geen probleem om aangesproken te worden, dat er foto’s gemaakt worden, dat er handtekeningen gevraagd worden. Ik doe het, het hoort er gewoon bij. Nou ja, behalve dan als het te opdringerig gebeurt: Hé, hé, heeee!!! Anitááátje!!! Af en toe word je geconfronteerd met onwaarschijnlijk onbeschoft gedrag. Totaal geen opvoeding! Onlangs twee vrouwen in de supermarkt: Hé Karin, kom ‘s, het is d’r hoor, het is Linda, kek maor!!! En dan heet ik niet eens Linda de Mol. De pers, dat viel en valt wel mee. De pers heeft alleen in de tuin gelegen toen mijn jongste werd geboren. Later is er nog weleens een heel naar verhaal geschreven over mijn kind, ik heb toen gebeld en hele nare dreigementen geuit. Het is zo’n kulargument dat je als BN’er ook alles maar moet pikken. Totale onzin. Maar ik word vooral op een geheel andere manier aangesproken, zeker na Anita wordt openomen. Door mensen die ook een psychiatrische stoornis hebben of een familielid of kennis hebben met zo’n stoornis. Met die reacties is niks mis, ik ga dan graag in gesprek.’
Anita wordt opgenomen ‘Zwaar? Voor mij? Welnee! Voor de mensen in het programma, de mensen met psychiatrische stoornissen was het zwaar (Anita liet zich twee maanden opnemen in een psychiatrische inrichting, red.). Ik denk weleens: deze mensen willen de hele dag vastgehouden worden. Er wordt niet van ze gehouden. Ze houden niet van zichzelf. Ze hebben een gat in hun ziel. Dat is zo... zó erg. Het is lijden met een grote L. Een rotleven. Oh man man man. En dat de hele dag, een leven lang. Het was voor het eerst in mijn leven dat ik begreep wat het is om zo te zijn. Ik ben nog nooit zo vaak aangesproken als op dit programma.’
‘Ik heb uit een aantal minimale eigenschappen het maximale weten te halen’
Drie huwelijken ‘Dat klopt ja: dat komt in menig interview aan bod. Of je dat nog eens wil uitleggen. Dan denk ik: flikker op zeg, aan wie moet ik verantwoording afleggen? Alleen aan wie het betreft en aan mezelf.’
Kinderen ‘Mijn zoon zou communicatie/marketing gaan studeren. Dat ga je doen als je niet weet wat je wilt. Het werd niks. Hij werkt nu een jaar in de senaat van het Amsterdamse Studenten Corps en in een eetcafé en heeft ontdekt dat hij erg goed is in organiseren, in regelen. Dat is wat hij moet doen. Ja, goed, hij heeft nog niet gestudeerd – maar hij weet nu wel wat hij waard is. Mijn dochter doet journalistiek in Utrecht. Eerstejaars. Ik zie het als een basisopleiding en zij weet ook niet of ze wel journaliste wil worden. Maakt ook niet uit. Je instelling moet zijn: dit doe ik en wil ik, daar krijg ik zelfvertrouwen van – dan komt er altijd wel iets op je pad, net als bij mij indertijd. Niet zo bang zijn. Zelfvertrouwen, dúrven – daar gaat het om. Wat moet je anders? Economie studeren als dat je helemaal niet interesseert, als je dat haat? En dan de rest van je leven denken: wat een rotwerk! Not a good idea. Het komt allemaal goed. Mijn kinderen moeten nog uitvinden wie ze zijn, wat ze willen en aankunnen. Met vallen en opstaan, proberen, durven, zoeken – tot je laatste snik. Net als hun moeder. Je kunt je kinderen niet behoeden voor het leven. Ze leren net als ik alleen maar door te falen, door schade en schande. Maar wij zien dat als een mislukking. Dat is zo verkeerd. Het is geen mislukking; het is een volgende stap op weg in het leven. Je moet altijd kiezen, en af en toe moet je ook in het diepe durven te springen. Ik wist niet wat ik wilde maar ik maakte wel een keuze. En ik dacht: God zegene de greep, we zien het wel. Natuurlijk had ik die studie moeten afmaken. Natuurlijk had ik die eerste keer niet moeten trouwen. Maar is dat wel zo? Zijn dat mislukkingen in mijn leven? Welnee. Het zijn stappen in het leven en bij dat leven horen heel pijnlijke momenten. Ik ben ik, compleet met die mislukkingen.’
Trots ‘Ik ben niet zo snel trots. Waar ben ik nou het meest trots op? Ja oké, op m’n kinderen, maar dat ligt wel erg voor de hand. Nou, misschien wel dat ik uit een aantal minimale eigenschappen het maximale heb weten te halen. Ik doe werk waar ik heel gelukkig van word; ik bekleed een aantal maatschappelijke functies waar ik andere eieren in kwijt kan en iets terug kan doen en waarmee ik een goede kijk krijg op de samenleving. Ik denk dat ik het meest trots zou zijn als mijn ouders konden zien hoe het nu met mij gaat. Nee, niet trots eigenlijk; ik zou gewoon blij zijn.
‘Ik ben nooit geïnteresseerd geweest in roem, geld of status.’
Goede doelen ‘Ik houd me al sinds mijn Veronica-tijd bezig met goede doelen. Ik ben onder meer ambassadeur van het Reumafonds en van Hulphond Nederland en ik doe ook veel presentaties voor goede doelen. Ik zie het als menselijke plicht. Ieder kan op zijn eigen manier iets doen, iets bijdragen. Ik op mijn manier. Collecteren, bomen planten, een leuk gesprek voeren, noem ’t maar op. Iedereen móét iets doen. Dat heb ik denk ik van mijn ouders: als iemand langs de deur kwam met een collectebus dan gáf je. Heel vanzelfsprekend.’
Empathie ‘Ik doe het niet alleen hè, programma’s maken. Wat iedereen vergeet: ik ben maar een klein radertje, eentje uit een groot team. En die programma’s passen ook helemaal bij mij. Laat me niet van een trap afkomen want dan denk ik: wat moet ik in godsnaam doen, hoe moet ik lopen, hoe moet ik kijken, help! Ik ben geen ster. Ik ben niet intimiderend. Ik kan mensen op hun gemak stellen. En ik ben weliswaar empathisch maar er kleeft geen vals sentiment aan me. What you see is what you get. Het is allemaal heel basaal. En het is gemeend, dat zeker. Het is echt. Ik voer heel intieme gesprekken met mensen die ik niet ken. En dan is er ook nog een camera bij. Dat is natuurlijk heel raar. Maar ik zie het niet als een kunstje. Als een talent misschien; in ieder geval als het mooiste werk dat ik me kan wensen. Zo, en dan nu op de foto!’
Meer interviews van Elegance lees je hier.