'Nergens spijt van' Kunstschilder Ans Markus

Ans Markus heeft een boek uit en viert haar 40-jarig jubileum als kunstenaar. Hoe een bange vrouw van haar leven toch een succesverhaal wist te maken.

'Nergens spijt van' Kunstschilder Ans Markus

Boek

‘Dit boek was niet mijn idee, maar dat van de uitgever. Het leek me wat overdreven, een heel boek over mevrouw Markus. Maar nu, achteraf: wel een eer dat ik mijn verhaal heb mogen vertellen. Het boek heet Masker af. Mijn wens was dat er ook wat foto’s in zouden komen. Daarnaast is het eigenlijk best een heftig boek geworden, het was ook heel intens om te doen. Dat had ik niet verwacht. Mijn dochter zei: Mam, dat is toch logisch, je gaat weer door alles heen. Mijn voorgaande boeken gingen over schilderen, over mijn werk. Dit gaat over mij, van jongs af aan tot nu. Over een klein, wat bangig meisje. Dat meisje krijgt een vriendje, wordt zwanger, moet heel snel trouwen. Vervolgens: een huwelijk van tien jaar dat zeker niet gepland was. Maar in die tijd, de jaren zestig, in het Brabantse Geertruidenberg: als je zwanger werd, dan móest je trouwen. Dan loopt je leven anders dan gedacht, anders dan gewenst. Het huwelijk van tien jaar werd zeker niet het gedroomde huwelijk. Er werd door hem vaak sorry gezegd en mijn ouders zeiden: Flink zijn, niet te snel opgeven. Bovendien had ik ook geen inkomen, geen geld, ik vroeg me angstig af: hoe moet dat dan met mijn kind, met mij? Ik was toen wel portretjes aan het tekenen, maar daar verdiende ik niets mee. Ik dacht: ik kan niks. Toen kwam er een moment dat ik me realiseerde: hé, tekenen..., dat kan ik wel. Ik stond als net gescheiden vrouw – ja, eindelijk gescheiden – op de braderie in Tilburg; ik tekende portretjes en die verkocht ik voor 25 gulden. Ik kon iets! Het duurde nog even eer ik kunstenaar was. En nog veel langer voordat ik me zo durfde te noemen. Het boek gaat over een zoektocht, mijn zoektocht. Hoe je dingen kunt overwinnen. De uitgever zei: Dit kan ook jongeren inspireren. Dat zou mooi zijn...’

Ouders

‘Ik ben van net na de oorlog. Het motto van mijn ouders was: werken, werken, werken, sparen, sparen, sparen. Knuffelen was er niet bij. We hadden het niet bepaald breed. Moeder reed regelmatig op haar solexje van Halfweg naar Amsterdam om daar te gaan poetsen. Mijn vader werkte in een betonfabriek, de betonfabriek van Van Baarsen. Ik had een oudere broer, tien jaar ouder, die was van net voor de oorlog. Mijn moeder dacht: mijn dochter gaat later trouwen, die krijgt kinderen, wordt een huisvrouw die voor het gezin zorgt en dat is het dan. Terwijl ze over mijn broer dacht: die moet gaan studeren, hij krijgt een goede baan en dan kan hij voor zijn gezin zorgen. Zo werd er gedacht in die tijd. Alle aandacht ging uit naar mijn broer.’

'Ik was een bangig meisje dat vooral niet opgemerkt wilde worden'

Geertruidenberg

‘Een stadje in West-Brabant. Van Baarsen opende daar een nieuwe betonfabriek. Mijn broer werd er directeur, mijn vader bedrijfsleider; nee hoor, helemaal niet raar, mijn vader was reuzetrots op mijn broer. Ik verhuisde mee en deed allerlei klusjes in de betonfabriek. Rond mijn twintigste raakte ik zwanger van een jongeman waarmee ik zeker geen plannen had om te trouwen. Het werden tien heel lange jaren. Het leven kan raar lopen. Maar toch: ik had en heb geen spijt. Ik heb er een kind aan overgehouden, mijn fantastische dochter. Dat is een groot cadeau. Al had ik voor haar wel gewild dat het allemaal wat soepeler was verlopen. Tja, je kunt dingen lang volhouden en als je dan regelmatig sorry hoort van je man denk je: nou, morgen gaat het beter, we gaan toch maar weer door. Misschien was ik een beetje laf, ook toen nog bangig. En ik kon financieel geen kant op. Vrouwen van toen hadden vaak geen baan, die waren niet zo zelfstandig als vrouwen van nu. Ik woonde in Tilburg, mijn ouders hadden het huisje gekocht. Al mijn buurvrouwen zaten net als ik de hele dag thuis met de kinderen. Maar ik kon wel vluchten, af en toe: ik was lid van een hobbyclub. Daar ging ik acht jaar trouw naartoe en leerde ik ook anatomie tekenen: hoe een lichaam precies in elkaar zit. Dat vond ik ontzettend leuk en interessant. Ik heb daar later veel aan gehad.’

Koorddanser, 1981

‘Kijk, daar sta ik op dit olieverfschilderij, wankel op een koord. Dat was ik toen, een gescheiden vrouw die zich voortdurend afvroeg: kan ik in mijn huis blijven? Kan ik in mijn onderhoud blijven voorzien? Zo dacht ik: ik kan morgen zomaar van dat touw afvallen. Ik droomde maar één ding: ik wil in mijn huisje blijven wonen en voor mijn kind zorgen. Ik deed van alles om maar overeind te blijven. Ik ging met de VVV-bus op stap als gids en leidde de mensen daar door het Brabantse landschap, waar ik de weg niet wist en we constant verkeerd reden. Het was overleven. Scheiden – dan word je ook uitgedaagd om je spierballen te laten zien. Ik vroeg me af: hoe zie ik mezelf nu? Er was jaren op me ingepraat dat er niets goed aan me was. Ik verstopte mezelf. Zo zijn de schilderijen van vrouwen met windsels ontstaan. Die windsels, daar zat ik in feite onder. Niemand die me zag. Dat je met schilderen geld kon verdienen, ja, een bestaan kon opbouwen – ik dacht er geen moment aan. Ik had geen academie gedaan en nu was dat niet mogelijk met een kind thuis. Ik had alleen dat hobbyclubje achter de rug. Het was ploeteren. Maar ik heb toen ook geleerd om overeind te blijven.’

Expositie

‘Jaren later kwam Lambert Tegenbosch, een galeriehouder uit Heusden aan de Maas, op bezoek. Die opperde: Ik wil met jou exposeren, maar dan wil ik alleen die windsels. Ik zei: Dat kan niet, die zijn van mij, die zijn zó persoonlijk. Aan de andere kant: ik had geen geld, dus wat doe je dan – dan ga je toch exposeren, want dan komt er eindelijk wat geld binnen. Het was mijn eerste expositie. Er werd niet veel verkocht. Die windsels, ze waren toch een beetje eng. Vooral mannen vonden het volgens mij erg benauwend. Ik vermoed dat vrouwen het wel herkenden. Nu nog steeds denk ik dat vrouwen mijn werk beter aanvoelen dan mannen. Nee, dat geldt niet voor mijn eigen man: die vindt alles mooi wat ik doe, hij is wat dat betreft een slechte graadmeter.’

'Je kan niet nog een keer dezelfde emoties in een schilderij stoppen'

Wybe

‘Ik ontmoette hem bij de galerie van Lambert Tegenbosch. Hij had een relatie, ik had een vriend. Hij werd op slag verliefd, ik niet; ik heb ook niks gemerkt. Vijf jaar lang niet. Hij was ondernemer, verzamelde kunst. Hij kocht een schilderij – Vleugellam – en dat ging ik af en toe lenen in Amsterdam. Het schilderij hing achter zijn secretaresse. Aardige man, dacht ik, net mijn grote broer. Vijf jaar later hoorde hij dat mijn relatie over was en stond hij voor de deur. Kom naar Amsterdam, zei hij, dan krijg je het mooiste atelier van de stad. Ik heb nog drie jaar mijn huisje aangehouden. We zijn nu bijna dertig jaar samen. Ha, de voorzitter van mijn fanclub, dat kun je wel zeggen, ja. Hij staat altijd achter me – en naast me, en voor me. We hebben een enorm pand op Prinseneiland, een pand uit 1629. Ertegenover kwam een gebouw vrij. Wybe zei: Dat moet je kopen, dan kun je workshops gaan geven! Ik dacht: kopen? Heb ik eindelijk eens wat centjes... Toch gedaan. En ik geef er nu workshops. Bijvoorbeeld voor bedrijven of voor groepjes van tien vriendinnen. Wybe regelt de workshops, zorgt voor de schorten, de acrylverf, de facturering. Hij doet al het zakelijke. Want ik en cijfers, dat is nou niet bepaald een goede combinatie. Dat schilderij, Koorddanser, dat kon ik aan diverse mensen verkopen, maar ik hield het liever voor mezelf. Toen zei Wybe: Dan maak je er toch nog een! Dat is nou het verschil tussen een ondernemer en een kunstenaar. Je kan niet nog een keer dezelfde emoties in een schilderij stoppen.’

Dochter

‘Achteraf ben ik wel blij dat mijn ex me zo’n mooie dochter heeft gegeven. Ze heeft op ambassades gewerkt, zat tien jaar in het buitenland. Mijn dochter, die is door veel te reizen heel sterk geworden. En ze werd mijn model, mijn muze. Uit nood geboren, want ik had indertijd geen geld om een model te betalen. Mensen zeiden: Ans Markus zit zichzelf te verheerlijken, want ze schildert voortdurend zichzelf. Hé, dat was ik niet op die schilderijen, dat was mijn dochter!’

Media

‘Het mooiste van schilderen is het idee krijgen. Ik fietste door de stad. Ging naar café Luxembourg. Pakte Trouw. Las over Maria Callas als Medea, een verhaal uit de Griekse mythologie. Hoe liefde ineens kan veranderen in haat. Medea doet alles voor haar man, gaat met hem naar het buitenland, wordt daar niet geaccepteerd, heeft twee kinderen met hem. Hij laat haar in de steek voor een jonge koningsdochter en pakt ook nog haar kinderen af. Wraak en haat gaan de boventoon voeren: ze vermoordt haar kinderen. Jeetje, wat een verhaal, dacht ik. Hoe extreem kun je wraak nemen door je eigen kinderen te vermoorden! En toen ben ik van alles gaan verzamelen over Medea, een hele koffer vol. Ik móest dit schilderen. Maar het moest niet bloederig worden. Mijn dochter poseerde. Dat is het mooiste wat er is, als je denkt: dit móet ik schilderen en dan, vier jaar later, is het klaar.’

'Toen ik voor haar zorgde had ik het gevoel: eindelijk, mamma ziet me...'

Wraakzucht

‘Oh nee, dat heb ik helemaal niet in me. Ik kijk ook nergens verbitterd op terug, ook niet op mijn huwelijk. Het leven is gewoon een zoektocht, voor iedereen, het is vallen en weer opstaan. En als je dat weet – dat het leven een zoektocht is – dan blijft het boeiend.’

Bang

‘Dat ben ik wel, altijd geweest. Bang voor dit, bang voor dat, bang om te vliegen, bang om ziek te worden. Het zit in je genen en in je opvoeding. Op de kleuterschool heb je al kinderen die vooraan staan in de rij en kinderen die achteraan staan. Ik stond achteraan – een bangig meisje dat niet opgemerkt wilde worden. Ik was zo lang zo bang. Nu is dat veel minder. Toch een voordeel van ouder worden: je leert relativeren. Dan maar niet vliegen, dan maar wat minder exposities in het buitenland.’

Vader

‘Wat jaren terug stond ik ook in Elegance. Ik had een witte blouse aan, die ik anders nooit draag, en ze hadden wat make-up weggehaald. Ineens zag ik het: hé, ik lijk op mijn vader.’

Moeder

‘Ze is 101 jaar oud geworden. De laatste tien jaar van haar leven ging ik haar elke dag bezoeken. ’s Morgens op mijn fietsje erheen, ’s middag lekker schilderen, thuis in mijn atelier. Als ik eens niet kon, omdat ik bijvoor- beeld griep had, dan raakte ze erg in de war. Van alle periodes in mijn leven heb ik als soort van dagboek schilderijen gemaakt. De tekeningen van het prille begin, de windsels, Medea, de godshuizen, hommages aan couturiers en schilderijen van daklozen tot en met de werken die ik maakte rondom de zorg van mijn moeder. Een verpleegkundige zei: Als u er niet was geweest voor haar dan was ze jaren eerder gestorven. Ik weet niet of dat zo is, maar het was goed om te horen. Toen ik voor haar zorgde had ik het gevoel: eindelijk, mamma ziet me! Eind goed, al goed.'