'Na de geboorte van Robin zijn we nooit meer uit elkaar geweest'

Vanaf het moment dat Marjolein Beumer haar nieuwe leraar Rik Launspach het lokaal binnen ziet komen, is ze verliefd. Maar ze verzet zich tegen haar gevoelens. ‘Weet je wat?’ zegt Rik, als hun eerste eetafspraak dreigt te mislukken, ‘we gaan naar het strand!’ Het is het begin van een rotsvaste relatie, waarin het af en toe stevig knalt.

'Na de geboorte van Robin zijn we nooit meer uit elkaar geweest'

Vanaf het moment dat Marjolein Beumer haar nieuwe leraar Rik Launspach het lokaal binnen ziet komen, is ze verliefd. Maar ze verzet zich tegen haar gevoelens. ‘Weet je wat?’ zegt Rik, als hun eerste eetafspraak dreigt te mislukken, ‘we gaan naar het strand!’ Het is het begin van een rotsvaste relatie, waarin het af en toe stevig knalt.

Scène 1

Juni 1990, de laatste schooldag voor de zomervakantie. Een klaslokaal van de Toneelschool Amsterdam. Acteur en regisseur Rik Launspach, net benoemd tot leraar aan de school, komt alvast een kijkje nemen bij de leerlingen die hij na de zomervakantie in de klas zal krijgen. M: ‘Ik zag je binnenkomen, je bleef staan op de drempel en ik was meteen verliefd. Dat zeg ik nu, achteraf. Je was bekend en heel goed, dus ik dacht waarschijnlijk: zo iemand kan nooit op mij vallen. Ik ben het hele volgende schooljaar blijven ontkennen dat ik je leuk vond.’ R: ‘In oktober, toen ik twee maanden lesgaf, merkte ik dat ik iets voor je begon te voelen. Je was een opvallend goede leerling. En heel mooi.’ M: ‘Ik vond je charmant en je was prettig om naar te luisteren. Maar ik wilde geen bakvis zijn die verliefd werd op haar leraar. Bovendien had ik al een vriendje. Dat was weliswaar een knipperlichtrelatie, maar toch.’ R: ‘Na de les praatten we vaak nog even na, meestal in het gezelschap van anderen. En soms kwamen we elkaar na een voorstelling tegen. Zoals die keer bij theatercafé De Smoeshaan.’ M: ‘Ja, toen begon mijn weerstand te breken.’ R: ‘We bleven zitten tot iedereen weg was. En toen we opstapten bleken we een heel stuk dezelfde kant op te moeten.’ M: ‘Ik weet nog dat ik afboog naar mijn huis en moeite moest doen om door te fietsen en niet om te keren.’ R: ‘Je zei: Ik moet naar mijn vriend. Daar leidde ik uit af dat ik nergens op hoefde te rekenen. Ik had trouwens ook een relatie, ook al liep die wat mij betreft al een tijdje op zijn eind.’

Scène 2

14 mei 1991. Het strand van Bloemendaal. Eigenlijk wil Rik met het tonen van zijn gevoelens wachten tot Marjolein van school af is. Maar nu haar derde jaar ten einde loopt, hoeft zij alleen nog op stage en zal ze geen les meer van hem krijgen. Hij besluit dat het nu wel kan. M: ‘Na de laatste schooldag vroeg je ineens: Wil je vanavond met me eten? R: ‘En jij zei keihard: Nee, ik kan niet.’ M: ‘Ik schrok er zelf van. Ik liet je een blauwtje lopen en dat wilde ik helemaal niet. Dus zei ik er meteen overheen: Maar morgenavond kan ik wel. Waarop jij reageerde: Oké, zeg jij maar waar.’ R: ‘Jij wilde naar het oude Shaffy, aan de Keizersgracht. Ik vond dat niks. Ik had daar veel voorstellingen gespeeld, ik associeerde het met werk, discussies over kunst, doorzakken. Ik begrijp nog steeds niet waarom je in zo’n stomme tent...’ M: ‘... het was gewoon het eerste wat in me opkwam. Ik kwam daar binnen en daar zat je, strak gekamd, stijf van de zenuwen aan een tafeltje.’ R: ‘Jij kwam vijf minuten te laat.’ M: ‘Ja, expres. Ik vond het zo onwaarschijnlijk dat je op mij viel. Jij begon meteen te praten. Je zei dat je de hele dag zenuwachtig was geweest en dat je toen maar naar de sauna was gegaan. Door jouw waterval aan woorden ging ik steeds minder zeggen. De ober kwam een paar keer langs om te vragen wat we wilden eten, maar...’ R: ‘... het liep helemaal niet zoals ik hoopte. Op een gegeven moment zei ik tegen jou: Weet je wat, we gaan naar het strand!’ M: ‘Zaten we ineens in jouw oude Citroën CX Break op weg naar Bloemendaal.’ R: ‘Waar het stormde en heel koud was.’ M: ‘We zijn op een gegeven moment gaan rennen om warm te worden. Totdat jij me vastpakte en me begon te zoenen. Toen was het ijs gebroken.’ R: ‘We zijn weer in de auto gestapt en teruggereden naar Amsterdam.’ M: ‘Naar de Utrechtsestraat, waar we nog ergens laat konden eten. Een soupertje. Heel romantisch.’ R: ‘Gravad lax.’ M: ‘Dat hebben we later nog vaak voor elkaar gemaakt, als jubileum-maaltje.’ R: ‘En na het souper kwamen we op mijn studentenzolder terecht...’

‘Ik wilde geen bakvis zijn die verliefd werd op haar leraar' -Marjolein

Scène 3

Zomer 1993. Een bootje op het IJsselmeer. Marjolein en Rik zijn inmiddels twee jaar happy together. Maar soms kan het ook hevig knallen. M: ‘Jij had een prachtig klassiek houten zeilbootje dat je zelf had opgeknapt. Ik vond dat ik kon zeilen, maar jij dacht daar anders over.’ R: ‘Je moet als zeiler goed voorbereid zijn op noodsituaties en kennelijk vond ik dat jij ook aan dat regime onderworpen moest worden.’ M: ‘Dus gooide jij midden op het IJsselmeer mijn petje overboord en riep: Man overboord! Ik werd woedend en we kregen een knallende ruzie. Uiteindelijk pakte ik mijn tas in en zei: Breng mij maar naar de wal, ik ga naar huis.’ R: ‘Ik had nog niet door hoe vervelend die geintjes van mij waren. Bij mijn vorige vriendinnen had ik het ook zo gedaan. Daarom duurde het waarschijnlijk ook nooit lang.’ M: ‘Jij vond het leuk om met mij een beetje te rouwdouwen, als een maatje. En ik vond dat óók leuk, maar niet zó. Dat onverwachte bezorgde mij stress.’ R: ‘Ik gaf jou het gevoel dat ik beter kon zeilen. Dat is die lerarenkant van mij die dan bovenkomt.’ M: ‘Jij kunt ook altijd alles net iets beter dan ik. Weet je nog die keer in Indonesië, toen we een paardje huurden?’ R: ‘Ja. Jij was overgekomen toen ik er voor opnamen voor de film Oeroeg was. Ik kreeg voedselvergiftiging omdat ik zo nodig vlees wilde eten in een of ander tentje op Java...’ M: ‘... en nadat ik jou met eindeloos geduld had verzorgd in dat ranzige hotel dat een bordeel bleek te zijn...’ R: ‘Ik dacht: nu heeft ze er genoeg van, dit is het eind van onze relatie.’ M: ‘... vonden we een strandje waar ik op dat paardje ging zitten. Ik dacht: dat kan ik in ieder geval beter dan jij, maar dat beest ging er meteen met mij vandoor en jij moest het bij zijn leidsels grijpen om het te stoppen.’ R: ‘Waarna ik op dat beest klom...’ M: ‘... en het heel beheerst, alsof jullie al jaren samen trainden, een soort dressuurpasjes liet doen. Onuitstáánbaar gewoon!’

Scène 4

14 mei 1996. De ‘ridderzaal’ van het stadhuis in Muiden. Rik vindt het huwelijk maar een burgerlijke aangelegenheid. Hij zou hier dan ook niet staan met Marjolein als er niet een bijzondere reden voor was. M: ‘We dachten altijd dat we kinderen zouden adopteren. Kinderen hebben leek ons een groot geluk, maar ze zelf krijgen vond jij met die overbevolking niet verantwoord. En ik begreep dat wel.’ R: ‘Ik was met tussenpozen voor een grote tv-serie, In naam der Koningin, ruim een jaar op de Filipijnen geweest. Daar zag ik kinderen die zonder toekomstperspectief op straat leefden. Ik ben er weeshuizen gaan bezoeken en ja, dan raak je wel overtuigd.’ M: ‘Toen zijn we dus braaf op cursus gegaan, want om te kunnen adopteren moet je een examen afleggen om te bewijzen dat je geschikt bent voor het ouderschap.’ R: ‘We kregen al snel te horen dat we meer kans maakten als we getrouwd waren.’ M: ‘Jij vond trouwen burgerlijk, maar goed, toen moest je wel.’ R: ‘Op het moment van het ja-woord moest ik huilen. Jij niet. Ik had die hele trouwerij gezien als een technische stap in het adoptietraject – en ineens stond ik daar voor een ambtenaar en realiseerde ik me de reikwijdte van zo’n belofte.’ M: ‘We hadden geen ringen. Onze getuigen hadden plastic ringen voor ons bij zich, met van die flikkerlichtjes. Ik mocht van jou ook niet in het wit, dus had ik om te provoceren een ultra kort en spierwit mini-jurkje aangetrokken, dat ogenblikkelijk vol zwarte vegen zat toen we na afloop met beide families op het IJsselmeer gingen varen.’ R: ‘We hadden een nogal cryptische uitnodiging verstuurd, dus de meeste mensen op ons feest wisten niet eens dat we getrouwd waren. Totdat mijn zus ineens een lied voor ons ging zingen.’ M: ‘Van adopteren is het nooit meer gekomen.’ R: ‘Jij begon te twijfelen over het hele concept ‘adoptie’.’ M: ‘En op een gegeven moment was ik zwanger.’ R: ‘Ik was behoorlijk onvoorbereid. Het hebben van een gezin botste nogal met de manier waarop we onze relatie hadden vormgegeven. We woonden nog niet eens samen, we stelden allebei prijs op onze privacy. Maar toen moest het wel.’

‘Ik dacht: nu heeft ze er genoeg van. Dit is het eind van onze relatie.’ -Rik

Scène 5

30 mei 1999. Een vrachtschip in Muiden. Marjolein en Rik leggen de laatste hand aan de verbouwing van zijn vrachtschip, waar ze na de komst van de baby zo lang willen gaan wonen. Dan breken haar vliezen. R: ‘In jouw huis in de Pijp was alles ingericht voor de baby, maar toen je vliezen braken waren we op de boot. Ik vroeg: Wil je hier bevallen, of in Amsterdam?’ M: ‘Ik wilde het op de boot. Tijdens de bevalling zei jij tegen me: Ga maar onder de douche. Je sloot nog wel even de pomp aan en reed toen naar mijn huis om het babydressoir op te halen.’ R: ‘Ik richtte die nacht tussen de weeën door de boot in. Ik had een hijs-arm gemaakt met een lier en iedere keer wanneer je onder de douche ging takelde ik een meubelstuk naar binnen. Ik had daarmee ook jou naar buiten kunnen takelen als dat nodig was geweest, maar de vroedman...’ M: ‘... ja, we hadden een vroedman! Ik zag hem pas voor het eerst toen de bevalling al op gang was.’ R: ‘Hij was superrelaxed. Doe maar rustig, zei hij, het komt goed.’ M: ‘En dat was ook zo.’ R: ‘In alle opzichten. Na die nacht van Robins geboorte zijn we nooit meer uit elkaar geweest.’

Scène 6

Zomer 2007. In de auto op weg naar het Gelderse Veessen aan de IJssel. Tot schrik van Rik is Marjolein na de geboorte van dochter Robin veranderd. Hij is nog altijd een anti-burgerman, maar zij wil rust, reinheid en regelmaat. Tegen de tijd dat tweede dochter Ollie zes is, verandert er ook iets bij hem. M: ‘Kinderen dwingen je om je leven naar hen in te richten. Ik ging minder werken om er zoveel mogelijk voor hen te zijn. Maar ik werd ook angstiger en voorzichtiger.’ R: ‘Op een gegeven moment had ik geen zin meer om in de drukte te zitten. We wilden allebei gaan schrijven. Dat kon overal. Een artikel in de krant over luchtverontreiniging gaf voor mij de doorslag. Het deel van Amsterdam waar wij woonden bleek net zo zwaar verontreinigd als Bombay.’ M: ‘Jij wilde graag buiten wonen. Daar moest ik aan wennen, als verstokte Amsterdammer. Maar toen stuitten we min of meer bij toeval op dat huis aan de IJssel.’ R: ‘We konden het voor vier jaar huren. Jij was vrij snel om, maar ik verpestte het nog bijna op de dag dat we het huurcontract gingen ondertekenen!’ M: ‘We reden in Veessen de dijk op en ineens zeg jij: Weet je waarom dit ook zo’n goed idee is? Dan kunnen de kinderen vast wennen aan de onthechting. We zouden met de boot een reis om de wereld kunnen maken als Ollie van school komt en... Jij ontvouwde gewoon tussen neus en lippen door je masterplan.’ R: ‘Dat was de lont in het kruitvat. Opnieuw laaiende ruzie.’ M: ‘Ik had al zo’n moeite om me los te scheuren uit Amsterdam en dan begin jij over een wereldreis!’ R: ‘Het was een droom die ik al koesterde voordat ik jou ontmoette. Dat had ik je ook verteld en jij ging er lange tijd in mee. Jij deed zelfs in mijn plaats die astronavigatiecursus toen ik voor In naam der koningin op de Filipijnen zat. Dus ik dacht: als ik haar kan losweken uit Amsterdam gaan we die reis ook nog wel maken.’ M: ‘Dat was zo lang geleden! Ik dacht daar nooit meer aan.’ R: ‘Ik was naïef, denk ik. Diep van binnen wilde ik dat avontuurlijke bestaan niet opgeven. Maar toen we eenmaal naar dat huis aan de IJssel waren verhuisd, ontdekte ik hoe het is om een echt gezin te zijn. En hoe goed dat was.’

‘Jij kunt altijd alles net iets beter dan ik’ -Marjolein

Scène 7

Juni 2016. Zutphen, in de auto bij de school van Robin. Het is de dag van Robins laatste examen. Vanwege het gewicht van het moment brengt Marjolein haar met de auto naar school. M: ‘Onderweg hadden we heel vrolijk zitten zingen en kwebbelen, niks aan de hand. Maar ze liep de auto uit – ‘dag mam!’ – ik zag haar richting gymzaal gaan en ineens schoot ik vol. Het overviel me totaal. Ik kon niet meer stoppen met huilen. Thuis ving jij me heel lief op, want ik bleef maar janken. Blijkbaar drong ineens het besef door dat het gezinsleven ten einde liep. Over drie jaar zou Ollie ook van school af zijn. Het was bijna een fysieke reactie.’ R: ‘Voor mij kwam het besef iets later, tijdens het afzwaaimoment. De eindexamenleerlingen reden in galakleding op tractors en in mooie auto’s naar het eindfeest en ik stond dat allemaal te filmen. Op het moment dat ik mijn eigen dochter in haar mooie witte jurk uit een sportwagen zag stappen en via de trappen naar binnen zag gaan... het was alsof ze opsteeg. Ja, toen had ik het echt even te kwaad.’ M: ‘Als ik terugkijk op die tijd zie ik vooral een overgangsperiode waarin jij ontzettend lief voor me bent geweest, maar soms ook met grote verwondering naar me hebt gekeken. En ik ging mezelf allerlei vragen stellen: wat ís dat moederschap nou eigenlijk? Wat had ik zelf voor moeder en wat voor dochter was ik voor haar? Ik ben daar veel over gaan lezen en langzaam rijpte het plan voor mijn roman. Ik begon er stiekem aan, omdat ik nog niet wist of ik het wel kon. Maar niet lang daarna had ik al dertig pagina’s. En nu is mijn roman dus net verschenen.’