'Ik tel mijn werkuren nooit. Dat is beter voor mij gemoedsrust.'

Haar meisjesdromen – met paarden werken, dierenarts worden – gingen niet door. Maar er kwam een passie voor in de plaats: de politiek. Sinds zes jaar is Edith Schippers veelbesproken minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Over haar jeugd, dochter, zorg in Nederland en over de dood.

'Ik tel mijn werkuren nooit. Dat is beter voor mij gemoedsrust.'

Paarden ‘Tot mijn twaalfde woonden we in Dordrecht. Daarna verhuisden we naar het platteland in Drenthe. We hadden paarden. Die paarden waren een gezamenlijke hobby, passie eigenlijk, en het fundament van de familie. Paarden verzorgen, met ze de bossen intrekken, ik was er gek op. Vanaf mijn twaalfde jaar ben ik, geloof ik, één keer op vakantie geweest, want de paarden moesten ook in de zomermaanden verzorgd worden. Het is een goede leerschool: je leert wat discipline is, doorzetten, geduldig zijn... Lange tijd wilde ik paardrijinstructeur worden. Ik heb ook de toelatingstoetsen gedaan voor Deurne, daar kon je een officiële opleiding volgen. Maar ik werkte op een manege en de eigenaar zei tegen me: ‘Als je een goed stel hersens hebt, hou paarden dan als hobby, want het is vrij hard werken, ook fysiek, in de stallen. Dat, samen met een gebrek aan talent en geld, maakten dat ik er maar vanaf heb gezien.’

Dierenarts ‘Ik heb één keer in mijn leven aan planning gedaan. Ik wilde dierenarts worden. Maar ik werd uitgeloot. Anders had ik nu, net als mijn broer, een dierenartsenpraktijk.’ Lachend: ‘Sommige mensen zullen nu wel denken: ja, had dat maar gedaan!’

Werkethos ‘Ik kom uit een gezin waar aan tafel veel werd gediscussieerd over maatschappelijk problemen en hoe je die zou moeten oplossen. Over geloof, over de actualiteit... Van jongs af aan ben ik heel maatschappelijk betrokken. Het was een evident liberaal gezin: je moet je verantwoordelijkheid nemen, leren je eigen broek op te houden maar wel goed voor elkaar zorgen, omzien naar elkaar. Het was een praktisch, gezellig gezin; we hadden veel aanloop. Vrij zorgeloos. Mijn werkethos is gevormd in mijn jeugd. Mijn moeder werkte fulltime. Destijds niet gebruikelijk, maar voor mij was het vanzelfsprekend. Ze had een antiekzaak in Dordrecht, wij woonden boven de winkel. Zelf heb ik ook altijd fulltime gewerkt. Maar vrouwen die tijdelijk parttime willen werken wegens jonge kinderen – daar heb ik helemáál geen probleem mee. Wij vrouwen moeten elkaar de maat niet nemen. Maar ik vind ook dat je als vrouw betrokken moet blijven bij de arbeidsmarkt. Want waar zit de armoede in dit land? Bij alleenstaande moeders zonder werk. Tijdens hun huwelijk hebben ze niet gewerkt, geen scholing bijgehouden... En dan zijn ze na een scheiding ineens op zichzelf aangewezen. Ik ontmoet die vrouwen regelmatig. Schrijnend. Heel schrijnend.’

‘Wie ben ik om tegen iemand van 98 ie niet meer wil te zeggen: sorry, je moet gewoon doorleven'

Familie 'Ik werk veel, vaak ook ’s avonds; ik tel de werkuren nooit, dat is beter voor mijn gemoedsrust. We hebben het thuis goed geregeld voor onze dochter, zeker met de opvang. Duidelijkheid voor ons kind, duidelijkheid voor ons.

Een keer dacht ik spontaan: ik ga wat vroeger naar huis, mijn dochter verrassen, dan hoeft ze niet naar de naschoolse opvang. Ze zei: ‘Wat doe jij hier?’ ‘Nou, zei ik, laten we samen iets leuks gaan doen.’ ‘Daar heb ik helemaal geen zin in,’ zei ze, ‘ik wil naar de naschoolse opvang, wij zijn daar met een geweldig project bezig!’ Leuk geprobeerd dus, haha. Mijn schoonouders wonen dichtbij, ze vangen mijn dochter op wanneer het nodig is en mijn man en ik zorgen voor hen wanneer het nodig is. Wat ik belangrijk vind: ik ben niet alleen op de wereld; ik ben onderdeel van een familie, van een straat, van een vriendenkring.’

Leiden ‘Ik besloot politicologie te gaan studeren. In Leiden, een lekker overzichtelijke stad. Ik was en ben erg nieuwsgierig. Dingen uitzoeken, ontdekken. Daar was die studie voor. En daarna, dacht ik, ga ik wellicht de journalistiek in. Mijn studententijd was in één woord gewéldig!’

New Delhi ‘Tijdens mijn studie in Leiden besloot ik om een half jaar aan een buitenlandse universiteit te gaan studeren. Ik wilde graag naar een Engelstalig land en een dispuutgenoot kwam uit India, dus de keuze viel op New Delhi. Doorzetten zat al in me, maar daar heb ik écht leren doorpakken. Er is daar geen sprake van een zesjescultuur, het gaat erom de beste te zijn. Een studie is daar zó belangrijk: het bepaalt je hele leven, het is dé kans. Als je in India als student faalt dan zijn de gevolgen enorm. Terug in Nederland dacht ik: ik haal er alles uit wat erin zit. Ik ging ervoor, met passie. Als je zo in je werk staat, sta je ook anders in het leven.’

Mensenwerk ‘Ik solliciteerde bij de VVD-fractie. Ik dacht aan de afdeling buitenlandse betrekkingen omdat dat aansloot bij mijn studie, het werd de zorgsector. Daar had ik geen verstand van maar ik heb keihard gewerkt om het me eigen te maken. Dat was in 1993. Ik dacht: ik doe dit een jaartje en dan zie ik wel verder. Het is al met al wat langer geworden dan een jaartje, ja. Het Kamerwerk was veel rustiger toen. Er waren veel minder journalisten, er was geen internet, geen mail, geen twitter. Mensen stuurden nog handgeschreven brieven. Beleefd ook: ‘Ik moet u helaas meedelen dat ik het met u oneens ben.’ Heel wat anders dan die scheldpartijen die je nu soms krijgt als politicus. Maar ik krijg ook mooie reacties en vooral veel ontzettend leuke, warme, leerzame gesprekken. Dat motiveert enorm. Het is belangrijk dat je weet wat er in de praktijk speelt. Ik ga daarom veel op werkbezoek en praat heel veel met artsen, verpleegkundigen en patiënten. Wat ik veel hoor in de medische sector: er zijn zóveel regels waar we ons aan moeten houden. We moeten dit van het ziekenhuis, we moeten dat van de branchevereniging, dit van de verzekeraar... het gaat maar door. Stuk voor stuk lopen we nu met z’n allen de regels door. Is dit een nuttige regel? Nee? Weg dan. Gezondheidszorg gaat over zaken die heel dicht bij mensen staan. Over emotie, over pijn ook. Geen wonder dat bijna ieder- een er een mening over heeft. Als je aan mensen vraagt: wat vind je van je eigen dokter, dan krijgt die bijna een 8. Andere vraag: ben je tevreden over je verzekeraar? Antwoord: 82% is tevreden. Dat is gigantisch hoog. Maar men maakt zich zorgen over de toekomst: is de zorg straks nog wel betaalbaar? Dat kan ik begrijpen. Zorg is mensenwerk. Er werken 1,1 miljoen mensen in de zorg. Die maken fouten, helemaal perfect zal het nooit worden. Maar internationaal staat ons zorgstelstel aan de top.’

Ouderenzorg ‘Toen ik een jaar of zeventien was, had ik een bijbaantje: ik maakte schoon in een verpleeghuis. Mensen lagen met z’n zes- sen op één zaal, gordijntje ertussen... Zo woonden ze, leefden ze. Ze kwamen daar nooit meer uit. Verschrikkelijk. Dat is nog niet zo lang geleden hoor. Het moet en kan beter in de oude- renzorg, maar met z’n zessen op een zaal is nu echt ondenkbaar. Gelukkig maar.’

Ouders ‘Mijn vader is tachtig en woont in Portugal; mijn moeder is nu 74, zij woont in Zeeland. De zorg die ik voor mijn ouders wens, gun ik alle ouders. Het omzien naar elkaar zit diep in me. Wanneer het nodig is ben ik er voor mijn ouders. Vroeger zaten ouderen in een verzorgingstehuis. Nu wonen vier op de vijf tachtigplussers thuis – omdat ze dat willen. Mijn moeder werkt gewoon nog, ze heeft een Bed & Breakfast. Dat betekent vroeg op en volop aan het werk, ondanks haar haperende gezondheid. Maar werken houdt haar ook t.’

Hoogtepunt ‘Ik ben nu ruim zes jaar minister. Het hoogtepunt lijkt abstract: dat we zorg hebben die van betere kwaliteit is en dat tegelijkertijd de kosten in de hand zijn gehouden. Dat vind ik belangrijk omdat ik in een land wil leven waar het niet uitmaakt wie je bent of wat je verdient: Als je ziek bent heb je allemaal dezelfde dokter en lig je in hetzelfde ziekenhuis. Daar ben ik trots op, we moeten daar heel zuinig op zijn.’

Dieptepunt ‘Waar ik het zojuist al over had: fouten maken en die niet willen toegeven. Soms gaat er iets gruwelijk mis in de zorgverlening, met enorme consequenties. Bijvoorbeeld een kind dat doodgaat door een fout van een arts, wat vervolgens niet wordt toegegeven – niet door de arts en niet door het ziekenhuis. Die ouders staan met lege handen en dan duurt het jaren eer er wat aan gedaan wordt. We hebben artsen gehad die er een grote puinhoop van maakten, waarbij de inspectie niet of nauwelijks ingreep. Vandaar mijn enorme ambitie om dat grondig te vernieuwen, te verbeteren. De inspectie wordt nu geleid door een geweldige vrouw, een kinderarts. Er is transparantie en misstanden worden terdege aangepakt. Het is allemaal veel klantvriendelijker geworden en daar ben ik na zes jaar ont- zettend trots op; een arts wordt nu veel meer je coach.’

Kleding ‘Voor mij persoonlijk is kleding niet zo belangrijk – maar voor mijn werk wel. Mensen letten op wat je draagt. Of het bij elkaar past. En je zégt ook iets met je kleding. Ik bekijk ’s ochtends wat ik die dag moet doen en stem mijn kleding daarop af. En omdat het altijd kan gebeuren dat ik voor de camera moet, heb ik in mijn werkkamer een net jasje hangen. In het begin lette ik niet op mijn kleding, of hoe ik overkwam. Ik was volledig gericht op de inhoud – hoe los ik het probleem op? Ik kreeg kritiek. Iemand schreef bijvoorbeeld dat ik nooit sieraden droeg en er daardoor best wel saai uitzag. Ik was me daar helemaal niet van bewust – maar het klopte wel. Toen ben ik sieraden gaan dragen. Hartstikke leuk eigenlijk. Maar een modefanaat zal ik nooit worden.

'Er wordt wel eens gezegd dat vrouwen met altijd in competitie zijn met elkaar. Ik merk daar niks van'

Vrouwen

‘Vrouwen moeten én een goede moeder zijn, én goed gekleed gaan, én aan hun loopbaan werken, én hun sociale leven bijhouden, én het laatste toneelstuk hebben gezien. Wij vragen wel erg veel van vrouwen. Of zij van zichzelf. We moeten eens gaan kijken hoe we het onszelf makkelijker kunnen maken. Er wordt trouwens vaak gezegd: vrouwen zijn altijd in competitie met elkaar; nou, ik merk daar niks van. De vrouwen in dit kabinet trekken heel fijn met elkaar op. Met een glaasje wijn nemen we geregeld de toestand in de wereld door. De vrouwelijke ministers in dit kabinet voeren absoluut geen strijd met elkaar, integendeel: we helpen elkaar, vallen bijvoorbeeld voor elkaar in als het nodig is. Gelukkig kunnen vrouwen – en mannen – een stuk fexibeler werken dan vroeger. Ik heb hier op het ministerie ook weleens met een ziek kind op de bank gezeten. Waar je ook niet moeilijk over moet doen: je kind is ziek, doet een koortsig slaapje en moeder werkt thuis verder, achter de laptop. Daar is niks mis mee. Of wil je eerder weg vanwege een ziekenhuisbezoek? Ook niks mis mee, dan haal je later je werk thuis wel weer in. Ik ben overigens een groot voorstander van gemengde teams. Mannen en vrouwen met verschillende achtergronden en van verschillende generaties: diversiteit. Toen ik hier kwam op het ministerie was er een volledig mannelijke top. Nu is dat half- half. Het kán dus, maar het vergt allemaal wat geduld.’

Missies ‘Het buitenland is zeer geïnteresseerd in wat wij hier doen op zorggebied. Ik ga dan ook op missies, naar China, India, Rusland, met vertegenwoordigers van Nederlandse organisaties. Dat verloopt heel succesvol. Maar ik ben ook minister van sport en ook daarvoor onderneem ik zulke missies. Wij zijn bijvoor- beeld geweldig goed in stadions bouwen, in besproeiingssystemen, in de beveiliging van stadions, in grasmatten.’

Dood ‘Mijn ideale dood: oud worden met nog een goede kwaliteit van leven en dan sterven in mijn slaap. Dat afscheid nemen sla ik dan wel over. Helaas is dat niet iedereen gegeven. Wij zijn technologisch in staat mensen steeds ouder te laten worden. Mooi. En soms ook niet. Neem een vrouw wier partner met wie ze zestig jaar lief en leed heeft gedeeld er niet meer is. Ze heeft wel contact met haar kinderen, die vragen haar ook: kom je maandag eten? Maar die leegte, de afwezigheid van haar partner, is niet meer op te vullen. Ze denkt: de kinderen redden het zonder mij ook wel. Iedere dag wakker worden met de gedachte: ik hoop dat de dood mij vandaag komt halen.

En helaas, helaas, zo zijn er veel mensen. Ik kom het vaak tegen, té vaak. Ik vind het een vorm van beschaving mensen in staat te stellen een waardige dood te sterven. Wie ben ik om tegen iemand van 98 die niet meer wil te zeggen: sorry, je moet gewoon doorleven. Maar let wel: dit moet héél zorgvuldig, afgewogen gebeuren. Alle mensen zijn en blijven welkom in onze samenleving. We moeten er alles aan doen om te voorkomen dat iemand er niet meer wil zijn. Maar onder strikte voorwaarden, als iemand heel oud is en echt niet meer wil.... Het is in mijn ogen ook barmhartig om mensen een waardig afscheid te gunnen. Daarvoor laat ik nu een wetsvoorstel maken.’

Toekomst ‘Ik zit nog vol ideeën en zal tot het laatste moment keihard werken aan goede zorg. Ik schat in dat ik rond de zomer wordt afgewisseld, dan zal er een nieuw kabinet zijn. En dan? Geen idee! Net als vroeger: geen plan voor de toekomst.’