Toen Tamar van den Dop vijf jaar oud was verhuisde ze naar Zwitserland, want haar ‘hippiemoeder’ (haar vader heeft ze nooit gekend) was een relatie begonnen met een Zwitserse muzikant. Een plaatselijke theatermaker maakte een productie over een arm gezin met een brute vader. Tamar was het jongste kind. Terugblikkend: ‘Ik moest een bang kind spelen. Bang. Dat deed ik. Toen werden de repetities stilgelegd en vroegen ze ongerust aan me: ‘Gaat het wel?’ Ik dacht: dit is interessant, zeg. Als kind stap je heel makkelijk over die grens tussen realiteit en fantasie. Ik vond het erg leuk dat ze er zo in meegingen. Ik dacht: hé, ik kan dit! Dat was mijn debuut.’ In Zwitserland deed ze nog een andere ervaring op. ‘Op school was ik de buitenlandse. Het was discriminatie tot en met. Ik hoorde er niet bij. Dat gevoel heb ik heel lang gehad, dat ik er niet bij hoorde, dat ik buiten de groep viel.’
Achtenveertig is ze nu – en als actrice, scenarioschrijver en regisseur heeft ze inmiddels een heuse prijzenkast bijeenvergaard, een tamelijk grote verzameling onderscheidingen. Voor het eerst in haar leven is ze in vaste dienst, bij Het Nationale Theater; voor het eerst in haar leven hoort ze echt bij een groep. Ze speelde hiervoor onlangs in het vijf uur durende The Nation en speelt nu in De hereniging van de twee Korea’s. Als ze niet werkt is ze partner (van fotograaf en cameraman Gregor Meerman, de liefde van haar leven) en moeder (van de 14-jarige Minke en 10-jarige Benjamin) en schrijft ze – aan iets dat een film moet worden, ooit. Daarvoor heeft ze een waar engelengeduld; de laatste film die ze schreef en regisseerde, het alom bejubelde Supernova, kostte van het prille begin tot de première tien jaar. Omdat ze vandaag de dag vooral op het toneel staat en nauwelijks of niet op tv of in de bioscoop is te zien, wordt ze niet vaak herkend en lastiggevallen op straat. Wat haar zéér bevalt. Als 15-jarige zat ze ’s ochtends in de tram in Amsterdam en kreeg ze vaak te horen: ‘Hé, het vriendinnetje van Danny de Munk!’ ‘Dat vond ik vreselijk, echt vreselijk.’ Ze wás ook het vriendinnetje van Danny de Munk, dat wil zeggen in de film Op hoop van zegen (alsmede in een aantal roddelbladen). Dat was na de rol in Zwitserland haar grote, officiële debuut.
'IK KON EEN JAAR NIET LOPEN. VERSCHRIKKELIJK, MAAR IK WAS DAARDOOR WEL HEEL DICHTBIJ MIJN KINDEREN'
‘De buren waren bevriend met een regisseuse en haar broer maakte een film, Het bittere kruid. Ik heb toen een auditie gedaan, een dramatische scène over een dood konijn. Had je het weer: ‘Gaat het, Tamar?’ Ik werd het niet, maar die tapes waren bewaard en toen ze voor Op hoop van zegen gingen casten kwamen ze die tapes tegen en werd ik opgebeld. We hadden in die tijd af en toe een hijger aan de lijn en ik kapte daarom meteen het gesprek af. Ze belden weer. Mijn moeder nam op. Ik deed auditie en werd het, uiteindelijk. Het was fantastisch! Alle grote acteurs zaten erin: Lex Goudsmit. Albert Mol, Kitty Courbois, Huub Stapel. Ramses Shaffy, Renée Soutendijk... Huub Stapel zei: ‘Jij moet naar Maastricht, dat is de toneelschool voor jou.’ Maastricht was meer klassiek georiënteerd. Dat kwam goed uit, want ik wilde heel graag weg uit Amsterdam, ik wilde heel graag dat dorp uit. Maar toen ik was toegelaten had ik zoiets van: waarom ik? Want ik zag mensen die waren afgewezen die ik beter vond dan ik was.’ Een grote rol in een grote Nederlandse film, toegelaten tot de toneelschool – het lijkt alsof het allemaal vanzelf ging met haar carrière. Dat was niet zo. ‘Ik ben dyslectisch. In die tijd was dat nog een zo goed als onbekend fenomeen. Ik werd voor oen aangezien en kreeg de huishoudschool als advies. Ik ging naar de mavo. Toen naar de havo. Ik had een Duitse leraar, Herbert, de grote held in mijn leven. Die zei, als eerste: ‘Jij bent dyslectisch.’ ‘Nee hoor’, zei ik. ‘Jawel,’ zei hij, ‘en weet je wat: als je dyslectisch bent krijg je een half uur extra bij je examen.’ Zo kwam ik op het vwo terecht. Ik heb toen geleerd door te zetten. Ik ben een ontzettende doorzetter. Ik zet ergens mijn tanden in en dan geef ik niet op. Nooit. Als een project niet leuk is, denk ik: niet zeuren, gewoon doorzetten. Dan heb ik het heel zwaar, maar ik gooi nooit de handdoek in de ring. Maar op school in Amsterdam had ik wel hetzelfde gevoel als in Zwitserland. Vanwege die dyslexie had ik het gevoel: ik hoor er niet echt bij, ik val weer buiten de groep.’
Je zat nog op de toneelschool toen je een rol kreeg in de film De provincie. En je werd meteen genomineerd voor een Gouden Kalf, de belangrijkste filmprijs van Nederland.
‘Maar ik kreeg ’m niet! En daar was ik heel blij mee, dat ik hem niet kreeg: dan zou de druk nog wat groter worden en ik moest ook nog een jaar naar school, dat had ’t allemaal best ingewikkeld gemaakt.’
Je werd succesvol als actrice. En op een gegeven moment dacht je: ik ga zelf films maken.
‘Ik heb nooit grote verwachtingen willen hebben, dat maakt niet gelukkig. Maar ik speelde in Zwarte sneeuw en dat was een superfilmschool voor me. Ik dacht: dit wil ik ook een keer doen, ik wil iets máken. Mijn oma stierf. Ik schreef daar een verhaal over. En ik dacht: ik ga eens kijken of ik dat om kan zetten in een film. Ik ontving geld van het Filmfonds en van de NCRV. Zo kreeg ik de financiering van de grond. Die eerste korte film won veel prijzen, in de Verenigde Staten, in Frankrijk. Ik werd gebeld: je zit bij de laatste tien voor een Oscar. Ik dacht echt dat het een grap was. Maar het was waar!’
Je maakt films samen met je man als cameraman.
‘De eerste keer was hij ook producent. Na afloop zei hij: ‘Dit gaan we nooit meer zo doen.’ Want als producent moet je ook op het geld passen en dan kom je soms in conflict met de regisseur. Hij zei: ‘Ik kan tegen jou geen nee zeggen.’ Dus hij als producent, dat doen we niet meer. De eerste week hebben we altijd stront. Dan moeten we de juiste weg nog vinden. Ik bewonder zijn vakmanschap, hoe hij als kunstenaar werkt. Hij is heel erg van: het gaat niet om mij maar om de film. Hij vindt het leuk om iets wat een kwartje gekost heeft eruit te laten zien als een rijksdaalder. En hij is wárs van toeters en bellen; dat heb ik ook heel erg.’
Maar je neemt het werk wel mee naar huis, toch?
‘In het begin wel. Dat was lastig. Nu is het: opnamedag klaar, werk klaar, naar huis. En thuis is niet voor werk.’
Een actrice die scenario’s gaat schrijven en films gaat regisseren, het komt zelden voor.
‘Mensen in het vak vonden dat ik een keuze moest maken: ben je nou actrice of regisseur? Heel vaak hoorde ik die vraag: ga je nu kiezen? Knap lastig was dat. En absurd! Juist het feit dat ik ook regisseer, maakt me bewuster als actrice. Omdat ik zelf ben gaan regisseren ga ik als actrice nog zelden in discussie met een regisseur, want ik weet nu heel goed: regisseur zijn, dat is best een pittig. Ja zeg, nu moeten ze me bellen, ik ben nu veel leuker om mee te werken, ik ga niet meer in discussie! Maar voor film bellen ze me niet meer; geen idee waarom eigenlijk. Ik betaal de huur en het schoolgeld dankzij het toneelwerk en daar is niks mis mee, integendeel. Nog steeds: het is gewoon te gek als zo’n zaal lacht of verschrikt roept: ‘Oh!’ Soms is de chemie fantastisch, ja, daar doe je het voor: dat je samen met dat publiek een soort golf maakt. Dat is bijna een medicijn voor de wereld.’
‘MENSEN IN HET VAK VONDEN DAT IK MOEST KIEZEN: BEN JE NOU ACTRICE OF REGISSEUR? KNAP LASTIG EN ABSURD!’
Ben je in de loop der jaren zelfverzekerder geworden als actrice?
‘Nee hoor, ik ben nog steeds nerveus. Ik kan wel beter tegen het proces, ik ben wat beter bestand tegen de totale twijfel, maar er komen altijd wel een paar van die momenten waarin ik denk: jezus, ik ga nu helemaal door de mand vallen. Maar twijfel is goed. Anders heb je niks meer te verliezen. Ik heb ooit aan Kitty Courbois gevraagd toen ik stage liep: ‘Wordt dat nou ooit minder, dat onzekere?’ Ze zei: ‘Nee, het wordt alleen maar meer.’ Denken: dit wordt echt helemaal niks – dat heb ik niet zo vaak, maar als het komt dan is het héél heftig. Dat je gaat denken: wat ben ik nou aan het doen en waarom.., waarom?’
Sorry, een beetje een clichévraag: dat je moeder bent geworden, heeft dat je kijk op werk veranderd?
‘Oh, maar dat is juist een heel belangrijke vraag. Bij mijn eerste zwangerschap was ik heel bang dat ik mijn ambitie zou verliezen. Toen zei een acteur, tevens vader: ‘Nee, nee, het komt alleen op de juiste plek.’ Dat klopte. Als ik nu iets doe dan moet ik snappen waarom ik het doe, dat ik een goede keus heb gemaakt, want anders wil ik bij mijn kinderen zijn. Ik moet het nu erg tof vinden, en belangrijk. Als ik toch een project doe dat ik niet leuk vind, dan wordt het heel ingewikkeld, want dat valt thuis moeilijk uit te leggen – en het is ook moeilijk aan mezelf uit te leggen. Acteren en moeder zijn, het blijft een pittige combinatie, je bent voort- durend op zoek naar balans.’
Drie jaar geleden viel je van de trap tijdens een voorstelling van Sneeuwwitje. Je was een jaar uit de roulatie.
‘Ik kon een jaar niet lopen, moest drie maanden plat en met mijn been omhoog. Het was moeilijk, soms zelfs verschrikkelijk. Maar: daardoor kon ik wel héél dicht bij mijn kinderen zijn.’ Tamars laatste film is Supernova. De film gaat over het 17-jarige meisje Meis dat groots en meeslepend wil leven, maar het komt er almaar niet van. Supernova werd alom bejubeld en van vier en vijf sterren voorzien. Maar van al die lovende recensies is deze haar het meest bijgebleven, uit de Volkskrant: ‘Van den Dop omarmt haar hoofdpersonage met volle overtuiging. Met een nadrukkelijke eigen visuele stijl, nog verder doorgevoerd dan in haar debuutfilm Blind, nodigt ze je uit om met Meis mee te voelen. Het is een dappere keuze, ietwat radicaal en juist daarom zeer geslaagd, om het vertelperspectief geen seconde van haar zijde te laten wijken. Ook de opvallend aanwezige voice-over werkt, omdat-ie niet uitlegt, maar je dieper in Meis’ wereld onderdompelt. Met Supernova, een film over omgaan met verandering, loslaten en volwassenwording, bevestigt Van den Dop haar grote filmtalent.’ De regisseur van Supernova: ‘Ik vond deze recensie zo mooi omdat met name het scenario ook werd geprezen. Dat vond ik zo geweldig, maar vooral ook zo hélend. Ik, die als dyslecticus vroeger een oen werd genoemd en naar de huishoudschool moest, ik kan het, heel goed zelfs: ik kan schrijven. Dit, deze recensie, het was zo’n overwinning. Dit was mijn overwinning.’