'Monique zette in korte tijd het hele huis naar haar hand'

Toen ze elkaar ontmoetten, zag hij met afgrijzen dat ze een zitkuil in haar woonkamer had. Nu zijn Jan en Monique des Bouvrie al ruim dertig jaar samen. 'We sluiten feilloos op elkaar aan, maar hebben ook knallende ruzies'.

'Monique zette in korte tijd het hele huis naar haar hand'

Scène 1

Midden jaren 80. Een garagebedrijf in Hilversum.

Een eigenares (24) van een warenhuis in tweedehands spullen haalt de sportwagen van haar man op. Heel even kruist haar blik die van een succesvolle ontwerper (43). J: ‘Ik dacht, daar heb je weer zo’n verwend nest dat een boodschappenwagentje van haar man cadeau heeft gekregen.’ M: ‘Wat helemaal niet zo was, want ik moest die auto alleen even ophalen. Het kan mij niets schelen in wat voor auto ik rijd, ik ga net zo goed achter het stuur van een vrachtwagen zitten.’ J: ‘Het enige wat je riep, was: kom eens langs om ons huis op te knappen.’ M: ‘Deed ik dat? Dat kan ik me niet eens meer herinneren.’ J: ‘Ik heb dat wel gedaan, trouwens. Ik kwam bij jou en je man langs. Je had toen een zitkuil met schoon metselwerk...’ M: ‘Een zitkuil is weer helemaal hip nu, dat weet je hè? En schoon metselwerk ook.’ J: ‘Voor mij wordt een zitkuil nooit iets en schoon metselwerk ook niet.’ M: ‘Heel toevallig ben ik er nu bij iemand één aan het maken...’ J: ‘Ik blijf erbij dat je geen kuil moet graven voor een ander. Maar ik heb die dag bij je gegeten en wat adviezen gegeven. Er kwam ook nog een vriendin van me die een deuk in mijn auto reed. Monique liep naar haar toe en die vriendin vroeg haar angstig: zou Jan nou nog wel van me houden? En Monique zei: nee, dat is over. Dat je dat deed, vond ik heel opmerkelijk.’

Scène 2

Ergens in 1986. Een brasserie aan de Amsterdamse Van Baerlestraat.

De eigenares van het warenhuis ziet de succesvolle ontwerper verderop in de zaak. Hij zit daar samen met een vriend – schilder Paul de Lussanet. Ze biedt het tweetal een drankje aan. J: ‘Ik zat daar elke woensdag met mijn vrienden. Op een gegeven moment zei Paul tegen me: er zitten daar twee dames die hun glas telkens naar ons he en. En dat waren jullie.’ M: ‘Alsof ik een soort debiel ben die de hele tijd met haar glas omhoog zit!’ J: ‘Nee, maar het was wel heel toevallig dat ik elke woensdag in die brasserie zat en dat jullie daar opeens ook zaten!’ M: ‘Alsof ik daar expres voor jou kwam.’ J: ‘Nou geloof het maar, hoor.’ M: ‘Je moet niet denken dat alles alleen maar om jou draait, Jan.’ J: ‘Maar het werd wel gezellig. We gingen die avond uit eten en toen hebben we gezoend langs de kant van de snelweg. Vlak voor de afslag Naarden-Bussum. Vanaf dat moment gingen we af en toe uit, maar Monique was nog getrouwd. Al was dat huwelijk wel aan het aflopen.’ M: ‘Ik ging met Jan overal naar toe, van alles doen en dat vond ik heerlijk. Hij was creatief en heel erg outgoing. Er was een klik tussen ons. Gewoon een klik.’ J: ‘Ik vond haar een ondernemende vrouw. Maar wat ik het meest bijzondere vond, was dat ze zoveel wijzer was dan ik. Met alles. Hoewel ze twintig jaar jonger is.’ M: ‘Hij bedoelt dat ik wat stabieler was.’ J: ‘Monique heeft balans gebracht in mijn leven.’ M: ‘Het duurde een tijdje voordat Jan en ik daadwerkelijk bij elkaar kwamen. Mijn man en ik gingen uit elkaar, maar ik heb eerst nog even bij een vriendin gebivakkeerd.’ J: ‘Indertijd had ik zo nu en dan vriendinnen en die zetten dan meteen allerlei flesjes op mijn wastafel. Daar had ik een hekel aan. Het leuke aan Monique was dat ze dat niet deed. We gingen samen naar allerlei evenementen en toen ontstond er langzamerhand een vriendschap. En wat ik ontdekt heb in het leven is dat vriendschap het allerbelangrijkste is. Veel belangrijker dan verliefd zijn. Monique en ik zijn echt vriendjes. We gaan nooit het huis uit als we ruzie hebben, we maken het altijd in orde.’ M: ‘Op een gegeven moment zei Jan toch: misschien is het wel handig als je hier eens een tandenborstel neerlegt.’ J: ‘Toen gingen de lakens eraf, het bed ging eruit, alles moest nieuw.’ M: ‘Ja. Ik ga niet in een bed liggen waarin ook andere dames hebben gelegen.’ J: ‘Ze ging zo geraffineerd te werk, ik had het eerst niet in de gaten. Ineens stonden er bloemen op tafel. Vervolgens zette ze het hele huis naar haar hand. Dat vond ik zo leuk.’ M: ‘Maar jouw huishoudelijke hulp had er moeite mee. Want die was eerst de vrouw des huizes en bepaalde wat voor bood- schappen er gedaan werden. Toen zei ik: dat hoeft niet meer, want ik ga dat allemaal doen.’ J: ‘En geleidelijk werd Monique ook actief als styliste bij mij in de zaak.’

'Jouw hulp had moeite met mijn komst, zij was eerst de vrouw des huizes' - Monique

Scène 3

November 1987, een ziekenhuis in Naarden.

Er wordt een meisje geboren. Ze noemen haar Bo. M: ‘Bo was zo welkom. Ook omdat ik eerst een miskraam had gehad.’ J: ‘Daar was je heel verdrietig over.’ M: ‘Dat maakte veel indruk, ook omdat ik toch de angst voelde dat ik misschien geen kinderen meer kon krijgen. Maar dat is helemaal goed gekomen. Met Bo.’ J: ‘Het was zo jn dat ze er was.’ M: ‘Of we kinderen wilden is tussen Jan en mij nooit een discussiepunt geweest. Dat sprak vanzelf. We zaten in die flow.’ J: ‘Ik had al twee kinderen, maar dat Bo kwam was toch weer bijzonder om mee te maken. En dat gold ook voor Jan, onze zoon. Het was trouwens wel grappig hoe Monique zijn komst aankondigde. Op een dag zei ze: Bo en ik willen graag dat er een tweede kindje komt. En de volgende dag was het: ik ben zwanger, haha!’

Scène 4

9 juni 1989. Villa Bergerac in Naarden.

Ten overstaan van zijn vrienden en ouders vraagt de ontwerper zijn verbijsterde vriendin ten huwelijk. J: ‘Ik had altijd tegen Monique gezegd dat ik niet meer wilde trouwen. Maar er gebeurde iets waardoor ik radicaal van gedachten veranderde. En dat was de dood van mijn beste vriend Gerard Fagel. ’s Ochtends vroeg kreeg ik het nieuws dat hij was doodgeschoten. Het is niet voor te stellen wat er met je gebeurt als je beste vriend is doodgeschoten. Het is verschrikkelijk. Ik ging er meteen naartoe en was daar de hele dag. Aan het einde van de dag reed ik naar huis en dacht: nu ben ik mijn beste vriend kwijt. Toen kwam opeens Monique in beeld. Ik dacht: ik heb nog steeds een beste vriend en dat is zij. Toen heb ik haar ’s avonds ten huwelijk gevraagd waar mijn vrienden en ouders bij waren. Want die waren naar mijn huis gekomen om me op te vangen.’ M: ‘Ik zei eerst tegen hem: je maakt een geintje. Omdat hij altijd had gezegd dat hij nooit meer wilde trouwen.’ J: ‘En de volgende ochtend om acht uur had ze de bruidsjurk besteld en de trouwdatum vastgelegd.’ M: ‘Ik houd van actie in het leven.’ J: ‘We hebben het groots gevierd en ik heb er nooit spijt van gehad.’

'De volgende ochtend om 8 uur had ze de bruidsjurk besteld en de trouwdatum vastgelegd' - Jan

Scène 5

Eind 1993. Een oud wapenarsenaal in Naarden.

De ontwerper en de styliste kijken rond in het totaal vervallen gebouw. Hij wil er een ontwerpstudio vestigen, maar heeft zijn twijfels. M: ‘We liepen rond in het arsenaal en ik dacht: yes!’ J: ‘Het was een ruïne.’ M: ‘Hij zei tegen mij: doen we er wel goed aan, het is zo groot, straks komen er geen mensen. Maar ik zei: joh, ik geloof er echt in. Als je zoiets doet, heb je je momenten van onzekerheid. Maar daarin moet je elkaar helpen en ondersteunen. Het is heel mooi als je zoiets samen opbouwt. Dat geeft een diepere betekenis aan je band.’ J: ‘Het was een enorme stap, maar we hebben het samen gedaan. We hebben die ruïne in drie maanden verbouwd, het was nog niet eens helemaal klaar toen het open ging. Ik had het niet zonder Monique kunnen doen. Het gekke is dat als ik het niet zie zitten, dan ziet Monique het en als Monique het niet ziet zitten, zie ik het.’ M: ‘Dat is mooi wat je zegt. Het is zo. We sluiten feilloos op elkaar aan.’ J: ‘Maar we hebben ook knallende ruzies gehad toen zij een bloemenbehangetje wilde ophangen dat ik afgrijselijk vond.’ M: ‘Maar je hebt mij wel ook de ruimte gegeven om dingen te doen. Dan maakte ik thuis een fluorroze muur en beplakte de hele openhaardwand met bladgoudvelletjes. Daar liet je me vrij in. Maar je kon wel ruzie maken over een lullig vaasje.’ J: ‘Nou, dat was zeker geen lullig vaasje. Waar ik ook gek van werd, was het verschrikkelijke lawaai dat Monique altijd maakte als ze aan het koken was. Ze is een geweldige kokkin, maar dat lawaai met die pannen, daar kan ik niet tegen. Dus op een gegeven moment heb ik een pan uit de kast gepakt en die dwars door de kamer gegooid. Toen wist ze dat ik daar niet tegen kon. Ze kwam naar me toe en gaf me een dikke zoen.’ M: ‘Ik zei iets van: heb je nu eindelijk je zin? Het lawaai van mijn sapcentrifuge, daar werd hij ook gek van. Nu heeft hij een slowjuicer voor me gekocht. Maakt minder herrie, maar ik ben wel een half uur langer bezig, want ik moet alles in kleine stukjes snijden.’

Scène 6

2001. De spreekkamer van een hematoloog.

De arts zegt: mevrouw, u heeft non-hodgkin, dat is kanker van het lymfestelsel. M: ‘Dat was wel even een heftig moment ja. Het duurde lang tot we erachter waren dat dat het was. Ik had de ziekte van Pfeiffer. Ik was altijd moe en had opgezette lymfeklieren. Maar het ging maar niet over. Uiteindelijk kwam die hematoloog erachter.’ J: ‘Ik ben toen wel bang geweest dat ik haar zou verliezen. Op een dag, toen ze weg was voor de chemo, keek ik naar de kasten met haar jurken en schoenen en toen dacht ik: die jurken moeten hier wel blijven hangen. Dat was een moment van diep verdriet, hoewel ik altijd iemand van positief denken ben.’ M: ‘Zo hebben we ons erdoorheen geslagen, door positief te blijven. We probeerden toch leuke dingen te doen. Maar ik heb wel geluk gehad dat de behandeling aansloeg.’ J: ‘Toch hadden we veel zorgen. Het was geen lekkere tijd. En toen werd ik een paar jaar later ook nog eens ziek. Prostaat- kanker.’ M: ‘De grote vraag is: hoe ga je dan met elkaar om? Je ziet vaak dat een van de partners er geen raad mee weet als de ander ernstig ziek is. Die heeft bijvoorbeeld geen zin in een zielige partner of kan het niet handelen. Dan gaat het vaak mis. De ander heeft dan het gevoel dat hij er alleen voor staat. Natuurlijk veranderen er dingen als de ander ziek is.’ J: ‘Je krijgt bijvoorbeeld haast, want je wilt nog zoveel dingen doen.’ M: ‘Belangrijk is dat die basis, die vriendschap er is. En dat is bij ons het geval.’ J: ‘Ik heb haar altijd gesteund.’ M: ‘Hij liep er niet voor weg toen ik ziek werd en ik liep er niet voor weg toen hij ziek werd. We zijn ook gewoon doorgegaan met het werk. Als ik een chemo kreeg, dan nam ik wel een time-out. Maar het ging goed. We behandelden elkaar niet als heel zielig, maar er was wel enorm veel liefde aanwezig.’

'Ik pakte een pan uit de kast en gooide die dwars door de kamer' - Jan

Scène 7

2017. De ontwerpstudio in Naarden.

De taken zijn verdeeld. De ontwerper houdt zich voortaan alleen nog maar bezig met ontwerpen. De styliste runt de zaak. J: ‘We hebben nu allebei een andere taak. Ik had er in het begin moeite mee, maar ik laat haar nu helemaal gaan. Ik zie dat ze het heel goed doet. Die rust om gordijnen met klanten uit te zoeken, die heeft ze, fantastisch. In het begin hadden we wel ruzie. Dat ze dingen deed die ik niet wilde. Veel kleur in de zaak brengen en onrust. Allemaal spulletjes bestellen, vaasjes en dingetjes, oh man houd op.’ M: ‘Ik dacht, waar maak je je druk om? Het loopt toch?’ J: ‘Maar dat heb ik nu losgelaten, hè? Ik laat jou echt je gang gaan.’ M: ‘Heel verstandig.’ J: ‘Ik heb wel geleerd haar los te laten. Monique is bijna twintig jaar jonger en ze heeft iets meer energie dan ik.’ M: ‘Maar dat leeftijdsverschil heeft nooit tussen ons in gestaan.’ J: ‘In het begin was ik niet makkelijk. Ik gunde haar de vrijheid niet zo snel.’ M: ‘Jij was in dat opzicht best wel ouderwets.’ J: ‘Dat was mijn opvoeding.’ M: ‘Vaak is het ook de angst om iemand te verliezen. Jan was erg van zelf eropuit gaan, maar als ik wat wilde doen met vriendinnen, dan had dat heel wat voeten in de aarde. Maar hij heeft daarin veel stappen gezet. We hebben er pittige conflicten over gehad. Omdat ik het irreëel vond hoe hij reageerde. Ik dacht: kom op zeg, jij gaat niet alles bepalen. Dat is iets waar je met elkaar doorheen moet.’ J: ‘Het leuke is dat we in al die jaren steeds meer naar elkaar zijn toegegroeid.’ M: ‘Zeker.’ J: ‘De haakjes die er zaten, zijn nu helemaal weg.’ M: ‘Dat is het mooie. Ik denk vaak dat dingen zo moeten zijn. Dat wij elkaar hebben mogen ontmoeten, was misschien zo voorbestemd. Jan heeft het goede wat al in me zat wakker geschud. En ik heb hem wat rustiger gemaakt misschien.’ J: En wat heel belangrijk is: ik ben nadat ik Monique ontmoette nooit meer vreemdgegaan. Daarvoor was ik echt een boefje. Ik weet waardoor dat komt: Monique zeurt niet. Hoewel... de laatste tijd zeur je toch wel een beetje.’ M: ‘Jan vindt dat als ik commentaar heb op iets, dat dat zeuren is. Jij duldt geen enigszins negatief commentaar. Dat vind jij zeuren. Maar dat is het helemaal niet.’ J: ‘Mannen kunnen zich vreselijk ergeren aan zeurende vrouwen.’ M: ‘Hallo! Vrouwen ergeren zich ook aan zeurende mannen, hoor.’ J: ‘Maar ik mag nog wel even blijven toch?’ M: ‘Jazeker!’