‘Ik ben een vechter, laat me absoluut niet zomaar van het tapijt vegen’
‘Mijn vader werkte tijdens de oorlog in Birma aan de spoorlijn, mijn moeder zat in een kamp. Dat laat zijn sporen na. Doodsbang dat ons dochters iets zou overkomen, zo zijn we opgevoed. We mochten niets wat gevaarlijk zou kunnen zijn. Discipline was belangrijk, plichtsgetrouwheid ook. Ik heb het allebei. Toen mijn positie als minister van justitie in 1998 in het nauw kwam, was mijn overlevingsstrategie: niet opgeven. De IRT-enquête, de gouden handdruk voor oud-procureur-generaal Van Randwijck en de opstand van de procureurs-generaal onder leiding van Arthur Docters van Leeuwen naar aanleiding van de bijverdiensten van Van Steenhuis, ik ben een vechter die zich absoluut niet zomaar van het tapijt laat vegen.'
Voor mij was dat een les, dat je niet alleen maar op je eigen gevoel af moet gaan.
'Voordat ik voor D’66 minister werd, was ik iemand met een briljante toekomst. Een van de eerste vrouwelijke officieren van justitie, de eerste vrouwelijke advocaat-generaal, landelijk de eerste vrouwelijke procureur-generaal in Arnhem, de eerste vrouwelijke minister van justitie. Op het moment dat ik minister werd, werd daar ook aan gerefereerd. Maar hoe een ministerschap ook afloopt, daarna ben je niet meer veelbelovend. Ik heb ervan geleerd dat er altijd twee kanten zijn. Aan de ene kant zijn er mensen die zeggen dat die Sorgdrager echt helemaal niets kan. Er zijn nu nog collega’s van de rechterlijke macht die me geen gedag zeggen. Die hebben partij gekozen, zien de kwestie met Docters van Leeuwen als een strijd van leven op dood die nooit over gaat. Terwijl hij en ik al lang weer on speaking terms zijn. Aan de andere kant zijn er de mensen die vinden dat “die Sorgdrager wel tegen een stootje kan”. Ik droeg in die tijd vaak een fuchsiakleurige blouse. “Jongens, ik trek mijn rode blouse weer aan”, zei ik thuis als er weer een moeilijk debat kwam. Soms schaamde ik me. Het was een moeilijke periode. Ik herinner me dat ik op een avond na een debat van het parlement naar het ministerie terugwandelde en er een groep mannen voor me liep die duidelijk bij een congres hoorden. Ik hield in en ging voor een etalage staan om te wachten, omdat ik de confrontatie niet wilde aangaan. Maar het schoot niet op, dus dacht ik ben ik maar weer door kan lopen. Een van die mannen draaide zich om. O nee, dacht ik. En hij zei: “Mevrouw Sorgdrager, ik heb zó’n bewondering voor u.” Voor mij was dat een les, dat je niet alleen maar op je eigen gevoel af moet gaan. Van mijn periode als minister heb ik veel geleerd en dat komt mijn bestuursfunctie bij Unicef ten goede. Kinderen moeten kansen krijgen. Ze hebben recht op eerste levensbehoeften als eten, schoon water en gezondheidszorg. En meteen daarna onderwijs. Dat gaat over ontwikkelingslanden. Maar ook in Nederland is het een en ander te doen. Ook hier zijn kinderen die weinig kansen hebben. Ik heb dat destijds als officier van justitie met eigen ogen gezien en me daarop ingezet om jongeren niet domweg een gevangenisstraf te geven als ze misstappen begingen, maar ze juist kansen te geven. Bij Unicef denken mensen vaak alleen maar aan kinderen in arme landen, maar ook in Nederland is Unicef actief. En dat is ook nodig. Unicef doe ik voor nop. Er werken gedreven mensen die een doel hebben. Ik word erdoor geïnspireerd. Wat mijn talent is? Ja goh, ik kan snel werken, problemen analyseren en tot de kern doordringen... Maar of dat een groot maatschappelijk talent is, dat vind ik moeilijk te zeggen. Ik ben wel altijd gezellig. En ik kan heel goed liflafjes koken, haha. Ik heb een vol leven. Behalve mijn dagelijkse werk voor de Raad van State zit ik in allerlei commissies. Mijn man en ik leven doordeweeks veelal apart. Onze hoofdvestiging is in Enschede, in Amsterdam heb ik een appartement. Na dertig jaar huwelijk is het nog steeds spannend en gezellig.'
De samenleving heeft mij veel gebracht. Daarom wil ik iets maatschappelijks terugdoen, en dat hoeft niet altijd geld op te leveren.
'Ik houd van mensen, ben niet iemand van de eenzame opsluiting. De samenleving heeft mij veel gebracht. Daarom wil ik iets maatschappelijks terugdoen, en dat hoeft niet altijd geld op te leveren. Ik doe een aantal dingen op cultureel gebied, ben bijvoorbeeld ook voorzitter van het Multatuli-genootschap. Ik ben familie van Multatuli, ik stam af van zijn zus en heb Indisch bloed. Dat stamt af van andere familieleden, Multatuli had dat niet. Met de wetenschap en ervaring van nu zou ik in een tweede leven graag fotograaf willen zijn en muziekwetenschappen studeren. Maar ik deed wat mijn ouders wilden. Ik ben een kind van de wederopbouw, ik moest iets nuttigs gaan doen. Je leert in de loop van je leven. Ik kan nu nee zeggen tegen de vele verzoeken die ik krijg voor lezingen of presentaties. Soms kies ik liever voor mezelf. Als ik gevraagd zou worden voor een nieuw kabinet, zou ik vriendelijk bedanken. Halen ze vast al die oude filmpjes weer van stal. Maar stel dat ze zouden zeggen dat het land me nodig heeft, dan zou ik het misschien overwegen. Aan de andere kant: zo nodig is eigenlijk niemand. Het is goed zo.’