Ze behoort tot de beste actrices van Nederland, met maar liefst drie Gouden Kalveren op haar naam. Monic Hendrickx heeft een krachtige uitstraling en is elegant van nature.
Het Amsterdamse Hotel de l’Europe, met zijn luxe en grandeur, heeft iets betoverends. Het is verleidelijk je onderdeel te voelen van de wereld van glitter en glamour. Maar zo gaat dat niet met actrice Monic Hendrickx. Eerder geeft ze je het gevoel een oude bekende in de kroeg te zijn. Ze lacht: ‘Glamour in Nederland bestaat niet. Vanuit dit hotel werd ik eens voor een première per limousine naar Tuschinski gereden. Dat is nog geen honderd meter, je loopt het in een paar seconden. Maar goed: limo, rode loper, champagne. En na afloop? Op je hoge hakken rennen om de tram te kunnen halen.’ Monic Hendrickx is het waard een ster te zijn. Zoals zij kan acteren, kunnen er maar weinig. Niet voor niets sleepte ze al drie Gouden Kalveren in de wacht. Zelf is ze daar bescheiden over.
‘Ik ben altijd weer verbaasd als iets een succes wordt. Ik ben een laatbloeier, toen ik mijn eerste echte hoofdrol kreeg, was ik dertig. Mensen zeggen nu nog dat ze het niet zo in me zagen. Docenten vertellen dat ik altijd zo stil was. Toen ik in 1998 mijn eerste Gouden Kalf won was ik ook totáál verbaasd. Ik heb mezelf nooit bovengemiddeld gevonden. Bij ieder stuk heb ik nog steeds het gevoel dat ik het wiel moet uitvinden, dat ik me ernstig moet verdiepen. Wat willen ze vertellen, wat kan ik daaraan toevoegen? Inmiddels weet ik dat ik kan meewerken aan iets dat briljant is.’
Maar in Penoza ben jij toch degene die het briljant maakt? ‘Maar ook daar duurde het lang voordat ik het zag. Ik was een keer erg moe en toen was er een aflevering van Penoza op televisie. Dat vond ik ontroerend en mooi. Ik was zo moe dat ik door de ogen van een ander keek. Pas dan kan ik er blijkbaar van genieten. Soms is dat jammer. Als ik er te dicht opsta, is er altijd twijfel. Mijn dochter Javaj van tien zit lekker in haar vel, die vindt zichzelf heel mooi. Ik kan dat niet. Ik heb een tijd gewerkt met Jan Smit aan de film Het Bombardement. Hij is heel zeker van zichzelf. Mij is dat vreemd. Ik ben niet ziekelijk onzeker, maar ik heb nooit het gevoel dat het werk is gedaan.’
Komt dat omdat je niet als groot talent werd gezien? ‘Tot mijn verbazing werd ik aangenomen op de Toneelschool in Maastricht, om na een jaar weer net zo gemakkelijk te worden afgewezen. Een aantal docenten vond me niet theatraal genoeg. Er was een hele lijst wat er allemaal niet goed aan mij was. En dat bleef lang hangen. Ik dacht na die afwijzing: nooit meer toneel. Maar toen kwam er in Eindhoven een Toneelschool, met docenten die het oneens waren met hoe het eraan toe ging in Maastricht. Docenten die echt docent wilden zijn en niet, zoals in Maastricht, liever zelf uitvoerend waren geweest. Toen ik naar Eindhoven ging, dacht ik: als ze me willen, dan is het goed. En zo niet? Ook goed. Maar ze wilden me. En daar heb ik me in een heel veilige omgeving kunnen ontwikkelen.’
‘Zo’n lichaam dat aftakelt is mijn grootste angst’
Weet jij wat je kan? ‘Het grootste compliment dat ik ooit van een recensent heb gehad is: “Zij kan met één blik hele geschiedenissen verbeelden.” Daar heeft het wel te maken, met de verbeelding. Ik heb voor mezelf nooit het gevoel dat ik echt een ander word. Dat pretendeer ik ook niet.’
Dat had die recensent goed gezien. Is dat acteren? ‘Ik bewonder Jan Decleir, Jeroen Willems (red. Overleden op 3 december 2012), William Dafoe en John Malkovich. Zij hebben iets gemeen: minder is vaak meer. Met Jan Decleir heb ik eens in de korte film Vlucht der Verbeelding gezeten. Hij speelde een man die gek was van films uit de jaren dertig. Op een gegeven moment trek ik hem vanuit het scherm letterlijk de film, en dus de jaren dertig, in. Ik was erg benieuwd hoe hij dat zou spelen. Het enige dat hij deed was… ruiken. Hij inhaleerde. En dat was heel goed gekozen. Alleen maar ruiken. Dat is het wezen van spelen. De mensen er zo in meenemen dat het echt lijkt, dat je als kijker met de hoofdpersoon mee wilt.’
Je bent een tropenkind, opgegroeid in Suriname, waar je vader als wiskundeleraar werkte. Wat heeft dat met jou gedaan? ‘Mijn eerste herinneringen liggen daar. De basale bouwstenen van de mens vormen zich tussen je derde en zevende. Voor mij is Suriname een heimweeplek geworden. De geuren en smaken van kokos, mango en roti draag ik met me mee. Als kind leef je in het nu, er zit een prettige eenvoud in. Als een mens ouder wordt, heb je de neiging ervaringen van toen te romantiseren. Het was dat zandweggetje van huis naar school, veel feesten, veel vieren, rituelen, omslaan met je kano en dan de paniek: o jee, de kaaimannen! Prachtige beelden allemaal. Hoewel Suriname voor mij ook juffrouw Spikkert is. En die was stréng! Er was een meisje dat altijd met een liniaal op haar vingers werd geslagen. Misschien was ik daarom als kind zo braaf.’
Heb je ooit een sentimental journey gemaakt? ‘Twintig jaar na ons vertrek ben ik teruggegaan, samen met een vriend. Het was een reis via New York en Miami en uiteindelijk Paramaribo. We kwamen te laat aan op het vliegveld in Miami en moesten overnachten in een motel. Daar hoorden we schoten. Ik dacht dat het mijn einde was. Een totaal absurde situatie. Na het schieten werd het doodstil. Heel eng. Ik lag er met hyperventilatie onder het bed en zag ineens de gordijnen van onze kamer, vol scheuren. Vermoedelijk van een steekpartij, want zo ga je wel denken. Vanuit die stress kwamen we in Paramaribo. Waar ik me altijd ongelooflijk thuis had gevoeld. Ik hoorde de krekels en de kikkers, voelde de warme, tropische regen, waarbij het zo heerlijk is om op je blote voeten te lopen…’
‘Soms sluip ik een première binnen zonder over de rode loper te gaan’
Na Suriname lagen je roots in het zuiden van Nederland? ‘Mijn moeder komt uit een groot Brabants gezin, waar vaak slemppartijen werden gehouden. Papa kwam uit Limburg. Hij was de meest normale van een familie waarin iedereen – in de goede zin van het woord – wel een tic had. Van papa zelf heb ik nog een foto van het amateurtoneel. Opa hield bijen. En oma was buitengewoon eigenzinnig. Tot aan haar dood. In het bejaardentehuis ging zij altijd op zo’n houten bankje buiten slapen, dat vonden ze heel gek daar. Maar ik kom vooral uit een heel liefdevol nest met goede genen. Ik kan het leven vieren.’
Totdat het noodlot toesloeg en je vader darmkanker kreeg. ‘Maar zelfs toen mijn vader ziek werd, bleef het leven aanvankelijk licht. Papa klaagde nooit. Hij was een heel gemakkelijke patiënt. Al die tijd heeft mijn moeder hem met alle mogelijke liefde verzorgd. Hoe paradoxaal ook, dat had iets heel moois. De band tussen die twee mensen was al hecht. Door de ziekte werd het alleen maar liefdevoller. Het hele proces heeft grote invloed op mij gehad. Zo’n lichaam dat aftakelt is mijn grootste angst. Mijn vader las de halve bibliotheek leeg, maar zijn rondje werd steeds kleiner. Eerst zei hij: ik ga even een rondje om de wijk lopen. Daarna: de straat. Toen: het huis. En uiteindelijk had hij enkel nog kracht voor het rondje rond de tafel. Het scheelt pijn als je zo’n proces samen meemaakt, als gezin. Hij was 45 toen hij ziek werd en 49 toen hij overleed. Ik was 13, mijn zus een jaar ouder, mijn broertje drie jaar jonger. We zorgden voor elkaar. Mijn vader ging nog gesprekken aan met mijn broertje, wat hij later – wanneer hij in militaire dienst zou gaan – moest weten. Mij vroeg hij: ‘Wat wil jij later gaan doen?’ Dat moet heel pijnlijk voor hem zijn geweest, maar als kind heb je dat besef niet. De dood ken je niet, voordat je het meemaakt. Toen hij overleden was, schrok ik weleens wakker. Droomde ik van woorden als weduwe of gecondoleerd. Ik haatte die woorden. Onuitstaanbaar vond ik ze. Mijn moeder pakte het leven op een ongelooflijke manier op. Met de vouwwagen trokken we naar Italië. Aanvankelijk zat ze als verstijfd achter het stuur, gaandeweg kreeg ze iets heel ontspannens en gracieus. Stoer. Ze leerde zichzelf van alles aan,wist op een gegeven moment alles van elektriciteit. Ze hield net zo lang vol totdat ze het door had. Later is ze aan de universiteit gaan studeren en trok ze naar Amsterdam. Dat vond ze leuker voor een vrouw alleen. En op haar 57ste vond ze een nieuwe liefde. Met wie ze dolgelukkig is. Van haar leer ik steeds weer dat je nú leeft. Ik heb wel eens van die nostalgische neigingen, heb de drang dingen vast te houden. Maar je moet door. Je moet iedere dag weer eten. Toen ik zelf moeder werd, werd ik me er nog bewuster van. Waar is mijn moeder doorheen gegaan? Onze dochter Javaj is nu tien (2012, red.). Een springlevend typetje, dat de hele tijd aan het dansen is. Vaak denk ik: dit is zo fijn, dit mag niet veranderen. Maar zo werkt het niet.’
Wist je vader dat jij actrice wilde worden? ‘Nee. Toen papa het vroeg, was het nog: cameravrouw bij Jacques Cousteau. Dat onderwater filmen met die vissen, mágisch. Ik wilde ook stewardess worden, of verpleegster. Maar als meisje liep ik ook op de hoge hakken van mijn tante door de supermarkt. Spelen dat je iemand anders bent. Op de middelbare school zat ik in het meidencabaret. Mensen zeiden: wat doe je dat leuk, daar moet je wat mee doen. Maar ik wilde eerst maar eens reizen. Ik ging in de kroeg werken om naar Indonesië te kunnen. Dat gevoel van op pad te zijn, de wereld in te trekken, ben ik nooit verloren. Voor Het Bombardement filmden we in Boedapest. Dat vind ik het rijkst, dat je reist én werkt. Als mijn vriend Ralph en Javaj dan ook nog een weekendje overkomen, komt alles bij elkaar. Dat is zo’n luxe. Zo’n vrijheid.’
Is dat geluk voor jou: alles tegelijk, alles samen? ‘Ja. Aan de andere kant zei mijn vader ooit dat hij het allerliefst in een hangmat onder een palmboom hing. Dat heb ik ook. Als je steeds maar alles tegelijk doet, hoor je geen vogel meer fluiten. Maar de beloning, die rust, is voor mij geen ontsnapping. Ik geloof ook niet dat rust en geluk hetzelfde is. Misschien is geluk wel vrij zijn van angst. Ik ben me bewust van de kwetsbaarheid. Ik denk omdat ik de aftakeling van mijn vader zo heb gezien, dat dat erin is gesleten.’
Waar droom jij van? ‘Ik sta op een punt, al jaren eigenlijk, dat ik meer wil initiëren, wil bepalen. Acteursregie doen. Ik probeer een script te schrijven, maar dat proces ligt steeds stil. Ik ben kostwinner, ik moet wel spelen. Ralph heeft samen met zijn zus her en der mooie beelden gemaakt, maar is weinig ambitieus. Hij ligt ook liever in een hangmat onder een boom. Hij doet mijn agentschap en zorgt voor Javaj als ik weg ben. Voor mij is dat heerlijk. Ik zou het vreselijk vinden als Javaj de ene oppas na de andere zou hebben. En met Ralph vormt ze een twee-eenheid. Als ze weer eens samen de slappe lach over iets hebben, maakt me dat intens gelukkig. En het geeft mij vrijheid, de wetenschap dat zij het goed hebben, zorgt ervoor dat ik het óók goed heb vanuit mijn koffertj
Zou je je regisseur willen zijn? ‘Ik denk niet dat ik daar geschikt voor ben. Twee gaspitten in de keuken onder controle houden vind ik al veel. Ik ben er misschien te traag voor. Maar als je het over dromen hebt: ikheb na de opnames voor de film Stellenbosch de stichting Small Change opgericht, om kinderen in de township Mbekweni in Zuid-Afrika een beter leven te geven. Ik krijg daar een goed gevoel van. Het is een druppel op de gloeiende plaat, maar zelfs die druppel is nodig. En dat raakt wel de essentie van mijn bestaan. Ik ben graag nodig. Dat idee, dat het iets toevoegt dat ik er ben, koester ik graag. Voetballer Clarence Seedorf, die de stichting Champions for Children beheert, kan met zijn bedrijven en inkomen een groot verschil maken.'
Kun jij dat als actrice ook? ‘Moeilijker. Ik zit echt ver onder de Balkenende-norm.’
Je bent één van de toppers van de Nederlandse filmwereld. Hoe kan dat? ‘Tja, hoe kan dat. Je moet jezelf wel verkopen. En daar ben ik niet zo goed in. Ik sluip soms een première binnen, zonder over de rode loper te gaan. Ik ben geen ondernemer. Wat dat betreft mag ik wel eens wat brutaler worden. Ik raakte in gesprek met de man die een groot deel van Het Bombardement financiert.Hem zou ik eens moeten benaderen voor mijn stichting.’
Frustreert het je, dat sterrendom in de Nederlandse cinema nauwelijks bestaat? ‘Het is dubbel. Als ik mijn rollen in Amerika zou spelen, zou ik zo een grote speeltuin kunnen bouwen in een township. Maar in vergelijking met andere actrices in Nederland zit ik juist weer in een luxepositie. Met jaloers of zuur worden, kun je niks. In Nederland is het nu eenmaal zo dat succes in de filmwereld geen garantie is voor financiële rijkdom. Wel artistieke rijkdom. Ik krijg mooie rollen aangeboden. Maar dit is geen groot filmland.’
Je houdt van Spaanse, ietwat surrealistische, films. Een film van Almodóvar of Médem, iets voor jou? ‘Ik ben nu tot de buurman van Julio Médem gekomen: een journalist die mij heeft beloofd mijn werk aan Médem te laten zien. Maar ik ben niet iemand die daar achteraan belt. Ik heb een agent in Madrid, maar die belt mij nooit. Kijk, ik ben al 45. De rollen liggen niet voor het oprapen, het is geen gouden tijd voor de film. Dus moet ik blij zijn met wat er is.’
Zei ze bescheiden. Met een Elegance Award in de pocket (gewonnen in 2012, red) ‘Haha, ik ben helemaal niet zo elegant. Ik heb weinig gevoel voor mode, de adviezen komen meestal van Ralph en Javaj. Mode is nogal dwingend, je wordt voortdurend beoordeeld op je eerste indruk, je verschijning. Ik stort me er altijd maar gewoon in. Ten tijde van Stellenbosch schreef iemand: “Er komt een stoffige local aangelopen met een strohoed op en dat bleek Monic Hendrickx te zijn.” Dat is wel mijn kracht. Ik wil me één voelen met waar ik ben. En natuurlijk vind ik het soms best leuk om in een mooie jurk over die rode loper te gaan. Maar ik vind het minstens zo leuk als ik die voor vijftig euro op Marktplaats op de kop heb getikt. Ik zou nog wel eens een statement willen maken. Een anti-oorlogjurk. Of een duurzame jurk, van natuurlijke materialen.'
Ralph, de liefde van jouw leven, is ook je jeugdliefde. Hoe ging dat? ‘Er heeft twaalf jaar tussen onze twee relaties gezeten. Hij is absoluut de liefde van mijn leven. Ik heb wel geprobeerd er van af te komen, maar…’
Waarom moest je van de liefde van je leven afkomen? ‘Ik heb in die tussentijd een andere liefde gehad die heel groot was, net zoals Ralph die had. Maar uiteindelijk kwamen we niet los van elkaar. Werden we weer verliefd. En nu is Javaj er.’
Wat herken je in jullie dochter? ‘Javaj is soms heel chaotisch. Daar maak ik me een beetje zorgen over. Ze deed laatst een test en de uitslag was heel goed. Maar wel: traag en slordig. Dat ben ik.’
Je bent behoorlijk hard voor jezelf. ‘Dat heb ik vaker gehoord. Willem van Sande Bakhuyzen, de regisseur bij Leef!, zei ooit tegen mij: “Monic, je hoeft niet bang te zijn dat mensen op je moeten wachten. Zij wachten wel op jou.” Zo lief. Het was heel bijzonder met hem te mogen werken. Willem had dezelfde ziekte als papa. ’
De dood is wel een thema hè? ‘Hoe neem je afscheid, hoe moet je ermee omgaan? Op de wc heb ik een gedichtje van Heiner Müller gehangen: Mijn vader gaat dood en niemand zei dat het mocht. Ik heb altijd iets gehad van: dat hij het accepteerde, wil niet zeggen dat het goed is.’
Wel goed dat er mensen zoals jouw moeder zijn. ‘Dat zijn dus mijn helden, mijn voorbeelden: de mensen die de kracht vinden weer door te gaan. Wat dat betreft heb ik echt een waanzinnige moeder.’
Meer inspirerende verhalen? Klik hier.