Fotografe Hellen van Meene

Fotograaf Hellen van Meene over haar ambities, passies en voorkeur voor pubers en honden.

Fotografe Hellen van Meene

Ze verwierf wereldwijd faam met haar gestileerde foto’s van pubers. Nu, na twintig jaar fotografie, heeft ze een grote overzichtstentoonstelling in het Haagse Gemeentemuseum. Hellen van Meene over haar ambities, passies en voorkeur voor pubers en honden.

Ze was zestien toen haar broer een blauwe, plastic camera kreeg van Sinterklaas en zij een roze exemplaar. Ze dacht: een camera, wat stom, wat moet ik daar nu mee? Maar al snel kreeg ze er lol in en datzelfde jaar nog kreeg ze een Practica, een goedkoop maar degelijk merk. En niet te vergeten: je moest alles zelf instellen, meteen een goede technische leerschool. Ze ging vriendinnetjes fotograferen. Dat was het begin. We zijn een kwart eeuw verder. Beroepsmatig fotografeert Hellen van Meene zo’n twintig jaar. Ze wordt wereldwijd geroemd om haar foto’s van vooral pubermeisjes, maar ook puberjongens. En, jawel, ook van honden en zelfs een konijn en en haan. Ze is befaamd om haar stijl, om wat ze zelf haar handschrift noemt. Van Meenes werk hangt onder meer in The Museum of Modern Art en het Guggenheim in New York. Het grootste compliment dat je als kunstenaar kunt krijgen.

Waarom koos je voor fotografie? ‘Ik wilde als kind balletdanseres worden. Maar als je naar mijn bouw kijkt, dan was dat niet zo’n logische keus. En ik miste talent. Desondanks ging ik er wel voor, want als ik ergens mijn zinnen op heb gezet, is er niemand die me dan nog kan stoppen. Ik ging vier dagen per week naar balletles. Toen kwam die camera en ik dacht al snel: dit is het, dit wil ik. Op mijn zestiende, dacht ik: ik wil naar de Rietveldacademie. Ik meldde me aan. Ik hoorde dat ik eerst maar mijn Havo moest afmaken. Dat deed ik. Ik werd toegelaten. De toelating was érg streng. Maar ik had er héél veel voor over.’

Je bent bekend geworden met beelden van kinderen die, breekbaar als ze zijn, met natuurlijk licht zijn gefotografeerd. Hoe begon dat? ‘Dat is heel snel gegaan. Ik deed mee aan een uitwisselingsprogramma en kwam zo op het Edinburgh College of Art terecht. Ik zat daar drie maanden, vond het fantastisch. Ik was helemaal op mezelf aangewezen. Op straat begon ik mensen aan te spreken die ik wilde fotograferen; wildvreemde mensen, ja. De eerste die ik benaderde was een jongetje met een heel interessant hoofd. Een onregelmatig gezicht. Het ging zo makkelijk. Ik wist toen ook: ik heb overtuigingskracht, wildvreemden vertrouwen me, ze zien dat ik eerlijk ben, dat ik niets te verbergen heb. Ik liet en laat mensen zien dat ik echt geïntrigeerd ben door ze, dan worden mensen heel nieuwsgierig. Mijn interesse is oprecht en eerlijk en dat zien, horen en voelen mensen. Misschien ben ik stiekem toch een beetje mooi, toch de moeite waard, denken mensen vaak als ik ze vraag en als ik ze fotografeer. Daar in Edinburgh had ik mijn stijl te pakken. Ik wist het meteen. Privé ben ik best onzeker – moet ik daarvoor kiezen of daarvoor, zal ik eerst dit of eerst dat doen, dat gaat maar door. In mijn werk weet ik precíés wat ik wil. Nauwelijks twijfel; nooit gehad ook. Ik had en heb heel veel overredingskracht. Zo ben ik ook als moeder. Ik ga niet vragen: Wil je onderhand niet naar bed? Kom zeg, ik ga niet met een kind van vijf overleggen. Hup, naar bed, nú! Hetzelfde met modellen: ik leid ze, ik neem ze mee op een reis. En ze doen altijd wat ik vraag. Dat is ook een talent, ja.’

Zegt er weleens iemand nee? ‘Dat maak ik zelden mee. Ik hou geen verkooppraatje; ik leg precies uit wat de bedoeling is en vraag uiteraard toestemming aan de ouders en verwijs ze ook naar mijn website. Mijn studio is buiten – een bos, een boom, een vervallen huis als achtergrond. Ik gebruik nooit kunst- of flitslicht. Als ik die kinderen fotografeer, dan zijn het mijn kinderen, zo ervaar ik dat op dat moment. Als ik iemand mooi en interessant vind, raak ik helemaal in de ban van hem of haar. Dat voelt zo iemand natuurlijk. En ik heb heel weinig entourage om me heen. Geen ouders, oh nee, liever niet. Dat leidt vaak heel erg af, daar wordt een kind toch onzeker van.’

Je kunt tegen mijn werk aanschoppen, maar daar trek ik me niets van aan.

Je fotografeert zelden in opdracht? ‘Heel af en toe. Een tijd terug werd ik gebeld door Kathy Ryan, chef foto van The New York Times Magazine - of ik jonge, aankomende actrices wilde fotograferen die genomineerd waren voor een Oscar. Leek me nou helemaal niks; al die Oscardames, de toestanden erom heen, al die make up... Ik moet mijn eigen ding doen, op mijn manier, op mijn voorwaarden. Ook als ik in opdracht werk – waarom vraag je anders mij? Maar ze drong aan. En ze had gelijk: die actrices, die hadden hoofden, echt voor mij. Maar ongelooflijk, wat kom je dan in een wereld terecht! Het had zoveel voeten in de aarde. Ik wilde geen opmaakpoppen, ik wilde meer de rauwere kant laten zien. Ik liep daar als een olifant door de porseleinkast. Er werd gezegd: kun je die actrices niet prijzen, dat zijn ze gewend. Ja zeg, zo zit ik niet in elkaar. Het moet wel uit mijn hart komen. Het werd een harde strijd, maar het is uiteindelijk goed gekomen.’

Ze fotografeerde lange tijd met een Rolleiflex, tegenwoordig met een Hasselblatt; twee iconische cameramerken. En ze schiet niet digitaal maar nog immer analoog; wat betekent: filmpje in de camera, klikken, filmpje eruit, filmpje naar het laboratorium sturen, filmpje komt terug – en pas dan ziet ze het resultaat. Omslachtig en ouderwets, ja. Maar ze wil niet anders. ‘Als je analoog fotografeert, kun je tussendoor niets zien of laten zien aan het model. Dus het dwingt je om zéér gefocust te werken, want het mág niet mislukken. Juist doordat je een hoop risico neemt, ben je héél scherp. Je gaat niet zomaar klikken, want dat kost je allemaal filmpjes. Bovendien zijn die filmpjes steeds moeilijker verkrijgbaar en worden ze steeds duurder. De camera’s die ik gebruik zijn 6x6: vierkant formaat. Strak kader. Strak vierkant. Op die kadrering ben ik zeer gesteld. Ik werk als een schilder. Maar ik wil wel echt fotograaf zijn, geen schilder. Ik hou, ook al fotografeer ik dan analoog, van het snelle resultaat. Van de spanning die het met zich meebrengt. Van hét moment.’

Maar vanwaar die voorkeur voor pubers? ‘Oude mensen, nee: zo’n foto is al zo snel ingevuld. Je kijkt en denkt: oh ja, zo doorleefd, veel meegemaakt zeker. Oude mensen hebben te veel ‘een richting’. Net als knappe mensen. Maar op het moment dat je jonge mensen op de foto zet... die kunnen nog zoveel kanten op, die zijn nog onbeschreven, er zit veel meer variatie in, en je kunt als kijker nog alle kanten op interpreteren.’

De laatste jaren fotografeer je ook honden. ‘Dat is een gekke stap, ja. Maar uiteindelijk maakt het ook geen donder uit. Die honden, dat ging verbazingwekkend makkelijk. Wat wel een beetje vreemd is want op mijn zesde ben ik door een hond gebeten; sindsdien ben ik er bang van. Maar het móést, ik voelde het. Honden zijn dieren die we heel erg als deel van het gezin beschouwen: het extra gezinslid, het vervangende kind. Ik wilde ook per se een Deense dog fotograferen, zo’n kalf met een grote kop. De dierenwinkel wist er geen, de dierenarts ook niet; tot ik er een op straat zag lopen. Ik maakte meteen een afspraak met de eigenaresse. Ik kwam binnen; ik was doodsbang voor dat beest. Ik ging op de bank zitten en hij ploft zó zijn grote kop mijn schoot. Die vrouw zei: ‘Wat is dit nou? Dat doet ie anders nooit.’ Ik wist ook niet wat mij overkwam. Ik vond hem aanvankelijk eng. Maar al snel bleek: al die honden, ze deden allemaal wat ik wil. Je moet duidelijk zijn tegen honden, net als tegen kinderen. Ze zijn na afloop van een shoot wel bekaf. Ik ook trouwens. Nog een reden voor het fotograferen van honden. Het was iets nieuws. Foto’s maken, dat kan ik nu wel na twintig jaar. Maar je moet niet terugvallen op iets wat je goed beheerst. Je moet jezelf prikkels blijven geven, het telkens net ietsje anders doen. Het móet spannend, uitdagend blijven. Als het dat niet meer is, dan houdt het op. En of het per se nieuw is of vernieuwend zijn moet… Daar heb ik voor mezelf een goed antwoord op. Het is mijn lijfspreuk: alles is al gedaan – maar niet door mij. Ik heb inmiddels meer dan vijfhonderd mensen gefotografeerd. Ik ben altijd op zoek naar een soort chemie tussen mij en de persoon die ik fotografeer. Chemie tussen mensen fascineert me.’

Je begon twintig jaar geleden meteen als zelfstandige. Een sprong in het diepe? ‘Ik heb heel bewust deze kant gekozen, heel bewust mode en dat soort dingen afgehouden. Mensen vonden dat toen heel gek: ‘Weet je wel zeker dat je daar van kan leven?’ Daar dacht ik allemaal niet aan. Ik wilde beslist niet in die opdrachtsfeer terechtkomen; zeker als je jong bent word je dan geacht je aan te passen. Dat kan een groot obstakel zijn om je eigen stijl te vinden. Ik vond in opdracht werken belastend. Ik zei nee en deed alleen maar mijn eigen ding. Ik ging liever in de avonduren bij de fotoservice van de Hema werken dan dat ik concessies zou moeten doen. En het ging snel hè: nog voordat ik was afgestudeerd kocht het Stedelijk Museum mijn werk al aan. Ik kon al heel snel van mijn werk leven. Maar bovendien: ik had toen al geen last van onzekerheid. Ik stond en sta zo achter mijn werk, je kunt er tegen aanschoppen, daar trek ik me níéts van aan. Dat heb ik altijd gehad. Ik was op mijn twintigste al heel erg eigenwijs. Maar nu, nu ben ik twintig jaar verder. Het lijkt me nu wel erg leuk om eens een modecampagne te doen – in mijn stijl uiteraard. Maar ik weet niet of die art directors dat wel aan kunnen. Ik maak immers geen mode- maar kunstfoto’s. En ik wil die mensen niet om me heen als ik aan het werk ben.’ Toen ze indertijd kenbaar maakte naar de Rietveld te willen, zei haar opa verschrikt: ‘Laat die meid niet naar de kunstacademie gaan! Ze moet de verpleging in!’ Terugblikkend: ‘Hij bedoelde het goed hoor. Hij was bang dat ik geen droog brood zou kunnen verdienen in de kunstwereld. Maar de verpleging – ik? Ha! Dat was wel de slechtst denkbare keus voor mij!’

Meteen succes. Nooit subsidie ontvangen. En dat haar werk in die beroemde musea hangt, dat vindt ze geweldig: ‘Het is heel grappig, heel leuk en ook heel belangrijk dat je werk in het Museum of Modern Art en in het Guggenheim hangt. Het is dé blijk van waardering. Maar belangrijker nog: als ik er niet meer ben, dan is nog steeds mijn werk te zien. Ik heb een blijvend podium.’

Nog meer interessante portfolio's bekijken? Klik dan hier.